ECLI:NL:RBHAA:2006:AY5320

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
303366 WM VERZ 06-448
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeren op groenstroken en de toepassing van de APV in relatie tot de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 30 maart 2006 uitspraak gedaan in een beroepszaak die voortvloeide uit een bekeuring op basis van een Algemene Politie Verordening (APV) die het parkeren op groenstroken verbiedt. De betrokkene was bekeurd voor het parkeren op een grasstrook die zich bevond tussen een openbare rijbaan en een fietspad. De kern van de zaak was de vraag of deze grasstrook deel uitmaakte van de openbare weg in de zin van artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV). De kantonrechter oordeelde dat de grasstrook, die tussen de rijbaan en het fietspad lag, wel degelijk deel uitmaakte van de openbare weg. Dit werd onderbouwd door de definitie van 'weg' in de Wegenverkeerswet, die ook bermen en zijkanten van de weg omvat. De Hoge Raad had eerder in een uitspraak verduidelijkt dat groenstroken onder de noemer 'tot een weg behorende bermen of zijkanten' kunnen vallen.

De kantonrechter concludeerde dat de APV-bepaling die het parkeren op groenstroken verbiedt, alleen van toepassing kan zijn op groenstroken die geen deel uitmaken van de weg. Aangezien de betreffende grasstrook wel deel uitmaakte van de weg, was de APV in dit geval niet van toepassing. De kantonrechter verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond en vernietigde de beslissing van de officier van justitie. Tevens werd bepaald dat het bedrag van de zekerheidsstelling aan de betrokkene moest worden terugbetaald. De beslissing was definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM, SECTOR KANTON
Zaak-/rolnr.: 303366 WM VERZ 06-448
CJIB-nr.: 85833322
PROCES-VERBAAL van de op 30 maart 2006 in het openbaar gehouden terechtzitting voor de behandeling van beroepszaken in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) inzake het beroep van:
naam: [naam betrokkene]
adres: [adres betrokkene]
woonplaats: [woonplaats betrokkene]
verder te noemen: betrokkene,
tegen de beslissing van de officier van justitie van 12 november 2005.
Tegenwoordig zijn: mr C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter
S.J. Cozijn, griffier.
C.P.G. Kaandorp, namens het Openbaar Ministerie.
Betrokkene is verschenen bij haar gemachtigde de heer [naam], vergezeld van de heren [namen], beiden werkzaam bij [naam werkgever], tevens buren van betrokkene.
Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld en daartoe aangevoerd hetgeen in het beroepschrift, dat zich bij de stukken bevindt, is vermeld. Ter zitting heeft betrokkene meegedeeld het verweer te handhaven.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Vervolgens heeft de kantonrechter meegedeeld schriftelijk te zullen beslissen.
Motivering van de beslissing
Uit art. 10 RVV volgt, dat auto’s voor het parkeren alle weggedeelten mogen gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad. In de onderhavige zaak is sprake van een Algemene Politie Verordening (APV), waarin is bepaald dat niet op groenstroken mag worden geparkeerd. De beschikking waarvan beroep betreft feitcode R406: Voertuig laten staan in een park, plantsoen of openbare beplantingen of groenstroken.
Normen uit de APV kunnen slechts gedragingen betreffen die niet worden geregeld door de Wegenverkeerswet en daarop gebaseerde regelgeving, waaronder het RVV.
De onderhavige APV-bepaling kan daarom slechts betrekking hebben op groenstroken die geen deel uitmaken van de weg.
De te beantwoorden vraag is derhalve of de groenstrook waarop betrokkene haar voertuig had geparkeerd, deel uitmaakt van de weg in de zin van artikel 10 RVV. In art 1 lid 1 sub b Wegenverkeerswet staat dat ook de tot een weg behorende bermen en zijkanten tot de weg moeten worden gerekend. In HR 10 oktober 2000, 639-99-V heeft de Hoge Raad verduidelijkt, dat ook groenstroken onder de noemer ‘tot een weg behorende bermen of zijkanten’ kunnen vallen. Het betreft hier een grasstrook die tussen een openbare rijbaan en een fietspad in ligt. Daarmee is gegeven dat de betreffende groenstrook deel uitmaakt van de weg in de zin van art. 10 RVV, zodat de APV in casu niet van toepassing is.
Dat de grasstrook op diverse plaatsen is versmald omdat aldaar een aantal parkeerplaatsen is gevormd, doet niet af aan het gegeven dat de groenstrook deel vormt van de openbare weg.
Op grond van art. 24 lid 4 RVV mag bij een parkeergelegenheid, behorend tot de weg, indien voorzien van één van de verkeersborden E4 tot en met E13 van bijlage 1 RVV alleen in de vakken worden geparkeerd. Op een groenstrook parkeren die tussen die vakken is gelegen is - uitsluitend in dat geval - dus niet toegestaan.
Uit de aangevoerde feiten en de tot het dossier behorende stukken blijkt niet dat in casu van deze uitzondering sprake is, zodat daarvan niet wordt uitgegaan.
De conclusie luidt dat in het onderhavige geval is geparkeerd op een groenstrook, die deel uitmaakt van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet. De APV op grond waarvan is bekeurd mist derhalve toepassing. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gedraging is begaan.
De bestreden beslissing van de officier van justitie kan daarom niet gehandhaafd worden.
Beslissing
De kantonrechter:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de initiële beschikking en de beslissing van de officier van justitie.
- bepaalt dat het bedrag der zekerheidsstelling wordt terugbetaald.
Waarvan proces-verbaal;
Een afschrift van dit proces-verbaal is aan betrokkene, de officier van justitie en het CJIB toegezonden op:
Tegen deze beslissing is ingevolge artikel 14 WAHV geen hoger beroep mogelijk.