ECLI:NL:RBHAA:2006:AY5616

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2625
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Scholingsuitgaven en de vereisten voor aftrekbaarheid in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 26 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bouwkundige bij de gemeente Z, en de inspecteur van de Belastingdienst P over de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven. Eiser had in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2002 een bedrag van € 4.124 aan studiekosten opgevoerd voor een training die hij volgde bij mw. B, gericht op het ontwikkelen van leidinggevende vaardigheden. De Belastingdienst weigerde deze kosten als scholingsuitgaven te erkennen, omdat er volgens hen geen verband was met het verbeteren van eisers positie of het op peil houden van zijn kennis. Eiser stelde echter dat de training hem hielp bij het verkrijgen van een managementfunctie, wat zijn financieel-economische positie zou verbeteren.

De rechtbank oordeelde dat de kosten van de training wel degelijk als scholingsuitgaven konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat het aanwezig zijn van een leerplan of studieboeken niet als vereiste geldt voor het aanmerken van een opleiding als scholing. Eiser had voldoende aannemelijk gemaakt dat de training gericht was op het ontwikkelen van zijn leidinggevende capaciteiten, en dat deze training hem zou helpen bij het verkrijgen van een leidinggevende functie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van de Belastingdienst en stelde de scholingsuitgaven vast op het door eiser opgevoerde bedrag van € 4.124.

De rechtbank gelastte tevens dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij schriftelijk instemt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2625
Uitspraakdatum: 26 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 met dagtekening 9 maart 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en uit sparen en beleggen van respectievelijk € 48.437 en € 3.757.
Het door eiser op 20 april 2005 tegen voormelde aanslag ingediende bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 3 juni 2005 afgewezen. Eiser heeft daartegen op 22 juni 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 25 oktober 2005. Verschenen zijn eiser, alsmede A namens verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst op grond van de omstandigheid dat, naar zeggen van eiser, deze nimmer het verweerschrift had ontvangen. Op 26 oktober 2005 is het verweerschrift opnieuw aan eiser verzonden.
Met dagtekening 27 oktober 2005 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 23 mei 2006 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen, alsmede A namens verweerder.
2. Feiten
2.1. Eiser was in het jaar 2002 als bouwkundige in dienstbetrekking bij de gemeente Z. De desbetreffende functie hield niet in het geven van leiding. Eiser volgde in de jaren 2001, 2002 en 2003 een training bij mw.B, persoonlijk adviseur (hierna: B). In zijn aangifte Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 vermeldde eiser onder punt 26a ‘Aftrek studiekosten of andere scholingsuitgaven’ een bedrag van € 4.124.
2.2. Verweerder heeft eiser bij de behandeling van de aangifte vragen gesteld. Eiser heeft verweerder bij brief van 13 januari 2005 als volgt geïnformeerd:
“Er is niet zozeer sprake van een bepaalde opleiding. De begeleiding is met name gericht geweest op het onderkennen van talenten, kwaliteiten en vaardigheden en het ontwikkelen daarvan met het oog op het verbeteren van mijn positie.”
2.3. Verweerder heeft in zijn brief van 20 januari 2005 aan eiser medegedeeld de uitgaven niet als uitgaven betreffende een studie voor een (toekomstig) beroep te beschouwen en de aanslag in afwijking van eisers aangifte te zullen vaststellen.
2.4. Tot de stukken van het geding behoort een zestal declaraties van B, gericht aan eiser, voor een totaalbedrag van € 4.398,75. Op elke declaratie is als omschrijving opgenomen het aantal consulten alsmede de data waarop deze hebben plaatsgevonden.
2.5. Eiser heeft na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar op 9 april 2005, gebruik gemaakt van de regeling tot vervroegde uittreding bij zijn werkgever. Nadien heeft eiser niet meer gesolliciteerd naar functies als leidinggevende.
3. Geschil
In geschil is of de door eiser aan B betaalde bedragen in 2002 kunnen worden aangemerkt als scholingsuitgaven in de zin van artikel 6.27, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet).
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
Ter zitting van 25 oktober 2005 hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:
Eiser:
Bij een reorganisatie van de gemeente – ik werkte bij de dienst C – kwam ik erachter dat mijn ervaring van twintig jaar geleden niet voldoende was voor een managementfunctie. Op mijn vraag wat ik daaraan kon doen, werd een persoonlijk-coachingtraject voorgesteld. De gemeente wilde dit niet betalen. De door mij gevolgde opleiding was op mijn persoon en situatie toegesneden om ervoor te zorgen dat ik voldoende gereedschap kreeg om een managementfunctie te bekleden. Toen B ziek werd, hielden de lessen op. Daarna heb ik weer overleg gepleegd met de gemeente; er was weer een reorganisatie. Ik kon gebruik maken van het sociaal plan en heb van een vervroegd uitdiensttredingsregeling gebruik gemaakt. Dat was in 2002 nog niet te voorzien. In de cursus kwamen uiteenlopende onderwerpen aan de orde. De inhoud van de cursus stond niet van te voren vast. Er werden praktijkgevallen aan de orde gesteld. Zelf kwam ik ook met concrete voorbeelden uit de praktijk. Kosten van boeken heb ik niet in aftrek gebracht. Er werden slechts hoofdstukken uit bepaalde boeken aanbevolen.
Het verweerschrift heb ik nooit ontvangen.
Verweerder:
In de eerste plaats bestaat er geen verband met de verbetering van eisers positie of met het op peil houden van zijn kennis. Tot aan de zitting ging het puur om vergroting van de persoonlijke uitrusting ter verruiming van zijn persoonlijke bagage. Het is inderdaad niet uitgesloten dat je daarmee vaardigheden verwerft ter verbetering van je positie. Maar in dit geval is er een veel te ver verwijderd verband met het begrip scholingsuitgaven.
De omstandigheid dat eiser nu vervroegd is uitgetreden, heeft niet tot gevolg dat de cursus anders wel ten nutte van de werkgever zou zijn gekomen.
Wij hebben niet eens de inhoud van de cursus gezien. Hetgeen eiser nu hierover aanvoert, is niet overtuigend. Het blijft vaag. Er is bijvoorbeeld geen lijst van boeken die eiser moest lezen; het blijft bij een aanbeveling. Als er studiemateriaal was, zou dat mogelijk tot een andere conclusie kunnen leiden. Een schikking is niet mogelijk: de wetgever heeft de aftrek wegens scholingsuitgaven voor een geval als het onderhavige niet bedoeld. De omvang van het in aftrek gebrachte bedrag speelt een ondergeschikte rol.
Ter zitting van 23 mei 2006 heeft eiser, zakelijk weergegeven, hieraan nog toegevoegd:
Eiser:
Voorafgaand aan mijn laatste functie heb ik bij een ingenieursbureau leidinggevende ervaring opgedaan. Tijdens de duur van het trainingstraject heb ik gesolliciteerd naar managementfuncties. Dit vond plaats in 2003 en 2004. Ik ben met ingang van mei 2005 gestopt met werken, maar dit was gezien mijn leeftijd (ik was toen 61 jaar) nog niet te voorzien. Naar mijn mening behoeft een leertraject niet te worden opgehangen aan een studieplan. Naar de aard van de training die ik volgde was geschreven studiematerieel niet zozeer belangrijk; het ging vooral om gesprekken, naspelen van situaties, fingeren van situaties, etc.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In artikel 6.27, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), is bepaald dat scholingsuitgaven uitgaven zijn voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Tijdens de totstandkoming van de Wet is in de Memorie van Toelichting het volgende opgemerkt: 'Met de term 'met het oog op het verwerven van inkomen uit arbeid en woning' wordt beoogd aan te geven dat het doel van de opleiding bepalend is voor de aftrekbaarheid van de scholingsuitgaven. Het geobjectiveerde doel van het volgen van de opleiding of studie moet zijn hetzij het verbeteren van de financieel-economische positie van de belastingplichtige, hetzij het op peil houden of verbeteren van kennis en vaardigheden die de belastingplichtige nodig heeft voor het verwerven of behouden van inkomen uit tegenwoordige arbeid. Uitgaven voor een opleiding of studie die wordt gevolgd als hobby of uit persoonlijke interesse, kunnen dus niet als scholingsuitgaven in aanmerking komen, evenmin als dergelijke uitgaven in een te ver verwijderd verband staan met het verwerven van inkomen uit werk en woning.'(MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 260-261).
5.2. De rechtbank stelt voorop dat het bij de aftrek voor scholingsuitgaven moet gaan om uitgaven voor scholing die een belastingplichtige met een bepaald doel volgt. Om te voldoen aan de voorwaarden van genoemd artikel, heeft eiser de scholing moeten volgen met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Het ligt op de weg van eiser om ter zake het bewijs te leveren.
5.3. Eiser heeft gemotiveerd gesteld dat het doel van de scholing het verwerven van een leidinggevende functie was, hetgeen (onder meer) een verbetering van zijn financieel-economische positie met zich zou brengen. Tevens heeft eiser gemotiveerd gesteld dat de gevolgde training zijn kans op het verkrijgen van een leidinggevende positie zou vergroten. Verweerder heeft dit niet althans onvoldoende weersproken.
5.4. Dat, zoals eiser heeft gesteld, de training niet zozeer een conventionele schoolopleiding bevatte maar er - door middel van het voeren van gesprekken, simuleren en nabootsen van situaties - met name op gericht is geweest om leidinggevende talenten, kwaliteiten en vaardigheden te onderkennen en nader te ontwikkelen, is door verweerder evenmin voldoende weersproken. Verweerder heeft in dit kader aangegeven dat voor scholing tenminste sprake moet zijn van een leerplan en/of studieboeken. Met de uitleg die eiser dienaangaande in het beroepschrift en bezwaarschrift alsmede ter zitting heeft gegeven acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de training gericht was op het onderkennen en ontwikkelen van eisers leidinggevende capaciteiten. De rechtbank verwerpt de zienswijze van verweerder dat vanwege het ontbreken van een leerplan en studieboeken de training niet als scholing kan worden aangemerkt. Het aanwezig zijn van een leerplan en studieboeken geldt niet als vereiste voor het aanmerken van een opleiding als scholing.
5.5. Voorts heeft verweerder aftrek van de kosten geweigerd omdat de training louter een uitbreiding zou vormen van de persoonlijke uitrusting van eiser. Verweerder heeft deze veronderstelling, tegenover eisers gemotiveerde stellingen omtrent de haalbaarheid van zijn geobjectiveerde doel – het verkrijgen van een leidinggevende positie - echter niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt acht dat eiser de training heeft gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen in een leidinggevende positie. Daarbij komt dat de omstandigheid dat evenbedoelde uitgaven mede kunnen bijdragen aan de persoonlijke uitrusting van eiser er niet aan in de weg behoeft te staan dat die kosten uitgaven vormen ter zake van een studie voor een beroep.
5.6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser door de reorganisatie bij zijn werkgever eerder zijn werk heeft beëindigd dan hij had kunnen voorzien. De rechtbank oordeelt dat eiser redelijkerwijs kon menen dat het volgen van de training het verkrijgen van een leidinggevende positie en daarmee een verbetering van zijn financieel-economische positie zou bevorderen.
5.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de scholingsuitgaven vaststellen op het in de aangifte gestelde bedrag van € 4.124.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is zijn in beginsel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is evenwel niet gebleken.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.313 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.757;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.