ECLI:NL:RBHAA:2006:AY5837

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/635244-06 & 23/002476-01
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Goedhuis-Visser
  • A. Grosheide
  • K. Koolen-Zwijnenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brandstichten en belaging met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van opzettelijk brandstichten en belaging. De verdachte heeft gedurende een langere periode haar (ex) partner en diens vriendin lastiggevallen door hinderlijke telefoontjes en sms-berichten te sturen. Daarnaast heeft zij hen gevolgd en misbruik gemaakt van hun financiële gegevens. De obsessie van de verdachte met deze personen leidde tot een ernstige daad: het stichten van brand op de zolder van hun woning, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in haar gedragingen, waardoor de reclassering geen hulpaanbod kon doen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen andere mogelijkheid was dan het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot deze straf, waarbij ook rekening is gehouden met een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf die nog ten uitvoer gelegd moest worden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelast. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 1 augustus 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juli 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I.V. Huis van Bewaring Nieuwersluis, te Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
zij op of omstreeks 07 februari 2006 te Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht op de zolder(verdieping) van een woning (aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een (brandende) aansteker en/of lucifer, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare goederen en/of materialen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een hoeveelheid (op voornoemde zolderverdieping) aanwezige goederen en/of (een deel van) voornoemde zolderverdieping geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de daarin aanwezige inboedel en/of een of meer belendende perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van die woning en/of een of meer belendende perce(e)l(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 12 april 2006 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Haarlem en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en/of [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- bankafschriften van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] weggenomen en/of
- (vervolgens) die bankafschriften naar die [slachtoffer] en die [slachtoffer] heeft gezonden met de mededeling dat deze bankafschriften ook naar de hypotheekverstrekker en de belastingdienst en hun werkgevers gestuurd zouden worden, en/of
- die bankafschriften naar de ouders van die [slachtoffer] heeft gezonden met de mededeling: "Haal je dochter en kleindochter daar weg voor het te laat is", en/of
- meerdere mails gestuurd naar die [slachtoffer], (onder meer) inhoudende de mededeling: "toen ik ging "controleren" stond je auto bij je ex in de straat" en/of: "interessante post!" en/of : "Jezus [slachtoffer], wat een zooitje" en/of "En wat een geld" en/of
- meerdere sms'jes gestuurd naar die [slachtoffer],(onder meer) inhoudende de mededeling: "Waarom heb je bij [slachtoffer] geslapen" en/of "eej looser denk je egt dat een 2e lening of je auto verkopen dat oplossing is voor het gat in de hand van je peperdure vrouw haha de loterij zal niet helpen bij 15000 per jaar" en/of "eej kamper interessante afschriften na wie zal ik ze sturen?"en/of : "god in Frankrijk word van troon gestoten geen huis geen vrouw geen kind geen werk geen geld door ieder uitgekotst geen toekomst goppel kan je hier niet uithelpen NIEMAND LOOSER" en/of "Als je mijn advies niet wil opvolgen zal ik je op een andere manier helpen ik zal ruud moeten inlichten over je bijbaan als wiettuinder" en/of
- meerdere malen gebeld naar de telefoon van die [slachtoffer], (onder meer) inhoudende de mededeling: "Schat, je weet toch wel dat je vent vreemd gaat": "[slachtoffer] heeft een ander" en/of
- meerdere malen die [slachtoffer] en die [slachtoffer] gevolgd.
2. Voorvragen
2.1 Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2 Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman heeft gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in haar vervolging wat betreft feit 2 (belaging), nu dit een klachtdelict betreft en klager, dhr. [slachtoffer], inmiddels in zijn brief van 12 mei 2006 te kennen heeft gegeven slechts voorwaardelijk een klacht te hebben willen indienen. Slechts ingeval verdachte inderdaad verantwoordelijk zou blijken te zijn voor de brandstichting, zou hij wat betreft feit 2 een klacht hebben willen doen. Nu tot op heden niet vast staat dat verdachte feit 1 heeft gepleegd, is de officier op dit moment dus niet ontvankelijk.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Blijkens de stukken heeft [slachtoffer] op 24 april 2006 klacht van belaging gedaan, met het (onvoorwaardelijke) verzoek om de dader te vervolgen. Voor zover hij daarvan thans zou willen terugkomen overweegt de rechtbank dat hem daartoe de bevoegdheid ontbreekt, nu de termijn van acht dagen waarbinnen dat ingevolge artikel 67 Sr mogelijk is, is verstreken.
Nu ook overigens van het tegendeel niet is kunnen blijken, is de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging.
2.3 Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewijsmiddelverweren
De raadsman voert aan dat de verklaring van [getuige] bij de politie niet tot bewijs kan dienen nu deze deels is ingetrokken en voorts onder druk is afgelegd. Daarbij stelt de raadsman dat [getuige] bij de rechter-commissaris heeft aangegeven dat hij zijn eerdere verklaring heeft afgelegd om wraak te nemen op verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
[getuige] heeft uit eigen beweging, drie dagen na de brand, contact opgenomen met de politie en aangegeven dat hij meer kon vertellen over wie deze brand had aangestoken. Hoewel hem werd verteld dat hij zich niet op anonimiteit kon beroepen, omdat hij eerder zijn personalia had opgegeven, heeft hij –zeggende dat hij later alles zou ontkennen – ten overstaan van een politieambtenaar voorts verklaard, dat zijn ex vrouw [verdachte] hem had verteld dat zij op de zolder van het bewuste pand geprobeerd had per e-mail gegevens naar haar adres door te sturen, hetgeen niet gelukt was. Naar het idee van [getuige] kon de politie hiermee verder onderzoek doen, zonder dat bekend hoefde te worden dat hij de melder was. In latere verklaringen heeft hij aangegeven dat zijn motief voor de (anonieme) melding was dat zij geholpen moest worden en tevens dat zij hem heeft verzocht zijn verklaring in te trekken. Zijn motief in combinatie met kennis van feiten die volgens de politie op dat moment alleen bij de dader bekend konden zijn maakt het niet onbegrijpelijk, noch onzorgvuldig dat de politie [getuige] nader wilde horen. Van hierbij uitgeoefende ongeoorloofde druk is niet gebleken. Dat [getuige] in zijn laatste verklaring aangeeft dat hij de politie heeft gebeld om verdachte een hak te zetten doet voorts aan de waarde van de informatie niet af. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaring wel voor het bewijs kan worden gebruikt.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
zij op 07 februari 2006 te Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht op de zolderverdieping van een woning aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met brandbare goederen, ten gevolge waarvan een hoeveelheid op voornoemde zolderverdieping aanwezige goederen en een deel van voornoemde zolderverdieping geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de daarin aanwezige inboedel en een of meer belenden-de percelen, en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van belendende percelen te duchten was;
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 12 april 2006 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Haarlem en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] en die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- bankafschriften van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] weggenomen en
- (vervolgens) die bankafschriften naar die [slachtoffer] en die [slachtoffer] gezonden met de mededeling dat deze bankafschriften ook naar de hypotheekverstrekker en de belastingdienst en hun werkgevers gestuurd zouden worden, en
- die bankafschriften naar de ouders van die [slachtoffer] gezonden met de mededeling: "Haal je dochter en kleindochter daar weg voor het te laat is", en
- meerdere mails gestuurd naar die [slachtoffer], (onder meer) inhoudende de mededeling: "toen ik ging "controleren" stond je auto bij je ex in de straat" en : "interessante post!" en : "Jezus [slachtoffer], wat een zooitje" en " wat een geld" en
- meerdere sms'jes gestuurd naar die [slachtoffer], (onder meer) inhoudende de mededeling: "Waarom heb je bij [slachtoffer] geslapen?" en
- meerdere malen gebeld naar de telefoon van die [slachtoffer], (onder meer) inhoudende de mededeling: "Schat, je weet toch wel dat je vent vreemd gaat": "[slachtoffer] heeft een ander" en
- meerdere malen die [slachtoffer] en die [slachtoffer] gevolgd.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.3 Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en bewezen verklaarde feit het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie (dossierpagina 148) blijkt dat getuige [getuige] op 10 februari 2006 heeft gemeld dat hij kan vertellen wie de brand heeft aangestoken. Uit de daarna door [getuige] afgelegde verklaringen blijkt dat hij spreekt over zijn ex-vrouw [verdachte], die hem heeft verteld over de bewuste brand en voorts dat zij op de zolder van het pand waar brand heeft gewoed, heeft geprobeerd informatie van de computer van het slachtoffer naar zichzelf te mailen. Na deze melding is de computer van het slachtoffer onderzocht en is gebleken dat voorafgaand aan de brand een e-mail is verstuurd aan verdachte.
Het enkele feit dat niet met zekerheid is vast te stellen op welk tijdstip op 7 februari 2006 de e-mail vanaf de computer van het slachtoffer naar verdachte is gestuurd, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bruikbaarheid van dit bewijsmiddel, nu het sturen van dit e-mailbericht door verdachte, via haar ex-man [getuige], die zij in vertrouwen heeft genomen, met de brand in verband is gebracht.
Voorts acht de rechtbank voor de bewezenverklaring van belang dat verdachte in haar auto en op haar werk niet alleen beschikte over kopieën van bij de brandstichting ontvreemde bankafschriften maar ook over informatie, zoals het sofi-nummer van de dochter van slachtoffer [slachtoffer], die niet uit die kopieën, maar slechts uit de originele map met bankafschriften kan zijn opgetekend. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de beschikking heeft gehad over de originele map, waaruit kopieën zijn gemaakt. Voorts heeft verdachte – mogelijk in het besef dat het bezit van deze documenten voor haar belastend zou kunnen zijn – meteen na haar aanhouding telefonisch iemand verzocht die papieren, etiketten en enveloppen, alsmede een horloge van het slachtoffer van haar werkplek te verwijderen.
Het door verdachte opgegeven alibi voor het tijdstip waarop de brand is ontstaan acht de rechtbank voorts ongeloofwaardig, nu dit wordt weersproken door objectieve feitelijkheden. Verdachte heeft namelijk verklaard dat zij rond het tijdstip van de brand in Haarlem was om haar zieke dochter bij haar moeder te brengen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank op basis van de absentielijst van de school en de telefoongegevens van de dochter wordt weersproken.
De verklaring van verdachte dat een ander verdachte tracht te laten opdraaien voor de brandstichting vindt de rechtbank evenmin overtuigend, nu ook na aanhouding van verdachte nog bankafschriften en sms-jes zijn verstuurd, hetgeen eerder op betrokkenheid van een ander dan verdachte zou wijzen. Het feit dat er ook tijdens de hechtenis van verdachte nog strafbare feiten werden gepleegd, acht de rechtbank evenmin ontlastend nu is komen vast te staan dat verdachte eerder ook al een ander bereid heeft gevonden hinderlijke smsjes voor haar te versturen.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 2: Belaging, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen
6.1 Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van een schriftelijk stuk, hetgeen zij heeft overgelegd aan de rechtbank. Deze schriftuur is aan dit vonnis toegevoegd als bijlage 1.
De officier eist een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft uitgezeten in voorlopige hechtenis. Voorts eist zij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, welke verdachte is opgelegd bij vonnis van het hof Amsterdam d.d. 19 mei 2004. Ten aanzien van het beslag, vordert de officier van justitie dat:
- die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 1 en 2 worden geretourneerd aan mevr. [slachtoffer];
- die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 13, 14 en 20 worden geretourneerd aan dhr. W. [slachtoffer];
- dat voorwerp dat op de beslaglijst is genummerd 22 wordt geretourneerd aan mevr. [slachtoffer] en dhr. W. [slachtoffer];
- die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 8 en 18 worden onttrokken aan het verkeer;
- die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 19 en 23 worden geretourneerd aan KPMG;
- die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 3 t/m 7, 9 t/m 12, 15 t/m 17 en 21 worden geretourneerd aan verdachte.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende langere tijd haar (ex) partner en diens vriendin lastig gevallen onder meer door het plegen van hinderlijke telefoontjes en het verzenden van hinderlijke sms-jes. Zij schakelde daarbij zelfs haar voormalige echtgenoot in, die zij ook wel dergelijke telefoontjes en sms-jes liet plegen en versturen.
Voorts heeft zij de bezigheden van haar (ex) partner en diens vriendin gevolgd, door in de omgeving van hun woning te posten. Bovendien heeft zij misbruik gemaakt van financiële gegevens over beide slachtoffers, waarover zij niet rechtmatig de beschikking had gekregen.
De obsessie van verdachte met deze personen ging zo ver en naar moet worden aangenomen haar woede over hun relatie was zo groot, dat zij uiteindelijk brand heeft gesticht op de zolderetage van hun woning.
De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan. In de eerste plaats heeft zij ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van beide slachtoffers, terwijl zij al eens eerder voor een vergelijkbaar feit is veroordeeld.
Bovendien heeft zij, door het stichten van brand, een levensgevaarlijke situatie gecreëerd voor omwonenden (de slachtoffers zelf waren niet thuis) en enorm veel materiële schade en overlast aangericht.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor de feiten willen nemen; tot op de zitting heeft zij de feiten ontkend. Door deze proceshouding heeft verdachte ook geen inzicht gegeven in de omstandigheden die haar tot deze gedragingen hebben gebracht, en heeft de reclassering geen hulpaanbod kunnen doen, waarmee de rechtbank bij haar straftoemeting rekening had kunnen houden.
Op grond van het vorenoverwogene ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opleggen.
6.3 Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten een agenda en gele enveloppe met zeven e-mails en een anonieme brief dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit 2 met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid. Het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met het algemeen belang.
6.4 teruggave aan rechthebbenden
De rechtbank is van oordeel dat die goederen die eigendom zijn van de slachtoffers en de werkgever van verdachte aan hen kunnen worden geretourneerd.
6.5 teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat die voorwerpen die in beslag zijn genomen en op de beslaglijst staan onder de nummers 3 t/m 7, 9 t/m 12, 15 t/m 17 en 21 aan verdachte toebehoren en aan haar dienen te worden geretourneerd.
6.6 Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
Bij arrest van 19 mei 2004 heeft het gerechtshof te Amsterdam betrokkene ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Ten aanzien van die straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat betrokkene zich binnen die periode niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze proeftijd is nog niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat genoemde, niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van Justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat zij zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Gelast zal mitsdien worden, gelet op artikel 14g van het wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 36b, 36c, 57, 157, 285b
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
– die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 8 en 18.
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van:
– die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 1 en 2 aan mevr. [slachtoffer];
– die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 13, 14 en 20 aan dhr. W. [slachtoffer];
– dat voorwerp dat op de beslaglijst is genummerd 22 aan mevr. [slachtoffer] en dhr. W. [slachtoffer];
– die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 19 en 23 aan KPMG.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
– die voorwerpen die op de beslaglijst zijn genummerd 3 t/m 7, 9 t/m 12, 15 t/m 17 en 21.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie opgelegd in de zaak met parketnummer 23/0024576-01en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, groot vier (4) maanden, opgelegd bij vonnis van het gerechtshof Amsterdam d.d. 19 mei 2004.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Goedhuis-Visser, voorzitter,
mrs. Grosheide en Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Kocken,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus.
Mrs. Goedhuis-Visser en Koolen-Zwijnenburg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.