RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 2869 en 06 - 3444
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2006
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. Y. Tamer, advocaat te 's-Gravenhage,
de Minister van Justitie,
verweerder,
Bij besluit van 9 januari 2006 heeft het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) namens verweerder de verstrekking van leefgeld aan eiser, een meerderjarig geworden alleenstaande minderjarige asielzoeker (ex-ama), beëindigd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 31 januari 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 31 januari 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 20 februari 2006 heeft het COA, namens verweerder, het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 maart 2006 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 juni 2006, alwaar verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. Tamer, en alwaar verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S.R. Fernhout, werkzaam bij het COA.
2.1 Nadat verzoeker op 21 december 2005 in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, heeft verweerder verzoeker bij brief van 9 januari 2006 medegedeeld dat de verstrekking van de leefgelden die hij ontvangt als ex-ama wordt beëindigd. Verzoeker is in het kader van zijn eerste asielaanvraag uitgeprocedeerd, en de eerste IND-beschikking dateert van ná 1 januari 2000. Voorts is verzoeker reeds op 6 juli 2003 achttien jaar geworden, zodat de wettelijke basis om nog langer leefgelden te verstrekken ontbreekt. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan voortzetting van verstrekking van leefgelden is geboden. In het besluit op bezwaar van 20 februari 2006 heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Van het horen van verzoeker is afgezien omdat verweerder van oordeel was dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was.
2.2 Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het petitum zodanig op te vatten dat eiser verzoekt om voortzetting van de betaling van leefgelden gedurende de behandeling van het beroep. Tevens verzoekt hij de voorzieningenrechter uitspraak te doen in beroep. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op 21 november 2005 een nieuw asielverzoek heeft ingediend en dat op basis van TBV 2002/59 recht op opvang bestaat zolang deze procedure in Nederland mag worden afgewacht. Niet is onderzocht of verzoeker meewerkt bij de verkrijging van reispapieren. Voorts heeft het COA onvoldoende gesprekken met verzoeker gevoerd over het beëindigen van het leefgeld. Verweerder heeft ten onrechte afgezien verzoeker te horen tijdens zijn bezwaarprocedure. Hierdoor heeft verweerder verzoekers schrijnende humanitaire omstandigheden ten onrechte niet meegewogen in zijn besluit. De verstrekking van verzoekers leefgelden had derhalve niet zomaar beëindigd dienen te worden.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.3 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.4 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.5 De in dit geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.6 Uit de "Beleidsregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama's" (kenmerk 5318904/04/DJJ) volgt dat de verstrekking leefgelden van ex-ama's die vóór 21 augustus 2005 achttien jaar zijn geworden per beëindigingbeschikking wordt beëindigd. Verweerder dient in een dergelijk geval een kennisgevingbrief aan verzoeker te sturen waarin de beëindiging van de verstrekking van de leefgelden wordt aangekondigd en verweerder dient de benodigde dossiergegevens aan het COA aan te leveren. Indien de eerste asielbeschikking dateert van ná 1 januari 2000, dient verweerder een beschikking te geven nadat conform artikel 4:8 Awb de ex-ama in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker op 6 juli 2003 achttien jaar is geworden. Voorts dateert zijn eerste asielbeschikking van 3 januari 2003. Niet is in geschil dat de eerste aanvraag om toelating als vluchteling inmiddels onherroepelijk is afgewezen. Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of verweerder de verstrekking van de leefgelden van verzoeker heeft kunnen beëindigen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.8 Verzoekers beroep op TBV 2002/54 kan niet slagen gezien het feit dat dit TBV niet meer geldig was ten tijde van het bestreden besluit. In beginsel bestaat er na beëindiging van de (eerste) asielprocedure en het bereiken van de achttienjarige leeftijd geen recht meer op verstrekkingen.
2.9 Voor zover verzoeker een beroep heeft gedaan op het ontbreken van onderzoek naar het verlenen van medewerking bij het verkrijgen van reispapieren om terug te keren naar het land van herkomst kan dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet slagen. Het betreft in deze zaak immers de beëindiging van de verstrekking van leefgelden van een ex-ama die vóór 21 augustus 2005 achttien jaar is geworden en waarvan de eerste beschikking ná 1 januari 2000 dateert. Ingevolge het voor hem geldende beleid worden verstrekkingen beëindigd middels beschikking nadat de ex-ama over de finale vertrektermijn en eigen verantwoordelijkheid voor zijn vertrek is geïnformeerd. Tevens wordt hij voorzien van informatie over terugkeer met gebruikmaking van IOM-faciliteiten. Het zogenaamde meewerkcriterium maakt van deze beleidsregels geen deel uit.
2.10 De grief van verzoeker dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door te weinig voorbereidingsgesprekken te voeren kan niet worden gevolgd. Uit het dossier blijkt dat verweerder naast het horen van verzoeker over zijn zienswijze ten aanzien van de beëindiging van de verstrekking van leefgelden op 21 december 2005 ook op 25 oktober en 3 november 2005 een informatie- en vervolggesprek met verzoeker over dit onderwerp heeft gevoerd.
2.11 Voor zover verzoeker betoogt dat verweerder ten onrechte zonder enige motivering is voorbijgegaan aan redenen van humanitaire aard overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder deze omstandigheden wel heeft meegenomen in zijn besluit van 20 februari 2006. Hetgeen echter door verzoeker is aangevoerd - het afmaken van zijn opleiding, Nederlandse vrouw, een nieuwe asielaanvraag - is naar het oordeel van de rechter onvoldoende zwaarwegend om verweerder te nopen de verstrekking van de leefgelden te continueren.
2.12 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit stand kan houden.
2.13 Gelet op het bovenstaande geeft de voorzieningenrechter toepassing aan artikel 8:86 Awb en zal het beroep ongegrond verklaren. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er voorts geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, en op 29 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. . Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepsschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.