RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 6044 BOUWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 augustus 2006
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Bij brief van 17 juli 2006 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verzocht wordt de bouwwerkzaamheden ten behoeve van een tijdelijke schoolgebouw op de Noorderveenweg te Assendelft stil te (laten) leggen.
Bij besluit van 20 juli 2006 heeft verweerder zich ermee akkoord verklaard dat er vooruitlopend op de vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften en verlening van de vereiste bouwvergunning op eigen risico een begin wordt gemaakt met de bouw van vorengenoemd tijdelijke schoolgebouw op de Noorderveenweg/hoek Parkrijklaan te Assendelft.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 26 juli 2006 bezwaar gemaakt.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 augustus 2006, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, vergezeld van zijn vriendin [vriendin van verzoeker]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde F.P. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. Voorts zijn verschenen aan de zijde van verweerder A. Losenoord en M. van der Velden.
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Op 22 mei 2006 heeft verweerder een persbericht doen uitgaan dat op het perceel aan de Noorderveenweg/hoek Parkrijklaan een tijdelijk schoolgebouw zal worden gerealiseerd. Het gebouw zal onder meer bestaan uit 13 lokalen en een speelzaal. Voor het realiseren van dit schoolgebouw zal een zogenoemde artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)-procedure gevoerd worden. Om de lokalen na de zomervakantie in gebruik te kunnen nemen, zal tijdens het doorlopen van de procedure worden begonnen met de voorbereidingen voor het realiseren van het gebouw. Bij brief van 22 mei 2006 heeft verweerder (toekomstige) bewoners in de nabijheid van de Noorderveenweg/hoek Parkrijklaan hierover geïnformeerd. Bij brief van 6 juli 2006 heeft verzoeker verweerder gevraagd de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het tijdelijk schoolgebouw te staken, omdat de werkzaamheden worden verricht zonder dat een bouwvergunning is verleend. Op 17 juli is de aanvraag om een bouwaanvraag ten behoeve van het tijdelijk schoolgebouw op de Noorderveenweg/hoek Parkrijklaan ingediend. Bij besluit van 20 juli 2006 heeft verweerder zich ermee akkoord verklaard dat er vooruitlopend op de vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften en verlening van de vereiste bouwvergunning op eigen risico een begin wordt gemaakt met de bouw van het tijdelijke schoolgebouw.
2.3 Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - dat de tijdelijkheid van het schoolgebouw niet voldoende is aangetoond. Voorts heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom de andere onderzochte locaties niet geschikt worden geacht voor de bouw van het tijdelijke schoolgebouw en de onderhavige locatie wel.
2.4 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek om een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter ambtshalve als volgt. Gelet op het onder meer in artikel 8:81, eerste lid, Awb tot uiting komende connexiteitsvereiste, dient er - kort gezegd - een bezwaar- of beroepsprocedure aanhangig zijn wil een voorlopige voorziening getroffen kunnen worden. Hoewel ten tijde van het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening geen bezwaarprocedure aanhangig was, heeft verzoeker op een tijdstip dat is gelegen voordat deze uitspraak is gedaan, te weten op 26 juli 2006, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 juli 2006. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is derhalve (alsnog) aan het connexiteitsvereiste voldaan, zodat niet-ontvankelijkheidverklaring van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen achterwege dient te blijven.
2.5 Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit van 20 juli 2006 aangemerkt dient te worden als de weigering van verweerder om handhavend op te treden.
2.6 Artikel 5:21 Awb luidt als volgt: 'Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.'
2.7 Vast staat dat de in het geding zijnde bouwwerkzaamheden zijn aangevangen dan wel hebben plaatsgevonden in strijd met het in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet opgenomen verbod te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning.
2.8 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan, indien door een derde belanghebbende uitdrukkelijk is verzocht tegen een illegale situatie op te treden, een bestuursorgaan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden afzien. Een bijzonder geval als hiervoor bedoeld kan zich voordoen indien er op korte termijn een concreet zich bestaat op legalisering van de illegale situatie.
2.9 Met het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het zicht op legalisering voldoende concreet is om te kunnen spreken van een bijzonder geval als voornoemd. Verweerder heeft daartoe onder meer het volgende gesteld. De ingediende bouwaanvraag is getoetst aan het bestemmingsplan en de bouwverordening Zaanstad. Het desbetreffende perceel is gelegen in het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Saendelft" en heeft daarin de bestemming "agrarisch productiegebieden B". Het bouwplan is hiermee in strijd, omdat de gronden alleen bestemd zijn voor veehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven. Van deze bestemmingsplanvoorschriften kan vrijstelling worden verleend op grond van artikel 17 WRO. Het bouwplan is bestemd om in een tijdelijke behoefte aan onderwijshuisvesting te voorzien (uiterlijk tot 31 december 2009). De noodlokalen aan de Noorderveenweg dienen in het schooljaar 2006-2007 als huisvesting voor de openbare basisschool De Meander. Deze school zal in de zomer van 2007 het definitieve gebouw op blok K2 aan de Parkrijklaan 121 betrekken. Voor het gebruik na 2007 zijn de tijdelijke noodlokalen bedoeld als overloop. Het gebouw op blok K2 telt namelijk 28 lokalen en zal in de loop van schooljaar 2007 te klein zijn. Het overschot aan leerlingen in dit gebouw zal dan gehuisvest kunnen worden in de desbetreffende noodlokalen. Berekend is dat eind 2009 13 lokalen nodig zijn. In die behoefte kunnen de noodlokalen voorzien. Gepland wordt om eind 2009 een nieuw complex gereed te hebben aan de rand van Saendelft West. In het Meerjareninvesteringsplan Onderwijs van de gemeente Zaanstad zijn hiervoor reeds gelden gereserveerd. Met het gereedkomen van het nieuw complex in 2009 wordt voorzien in permanente huisvesting en zijn de noodlokalen niet meer nodig. Daarnaast bestaat de intentie om de betreffende locatie te gebruiken voor nieuwe ontwikkelingen (plangebied Overhoeken), welke in het Structuurplan Randzonde Saendelft van 18 november 2004 zijn neergelegd. Gelet hierop is volgens verweerder de tijdelijkheid van het bouwwerk in voldoende mate aangetoond. Verder wordt gesteld dat in het voortraject voor de betreffende noodlokalen een locatieonderzoek heeft plaatsgevonden. Na nader onderzoek ten aanzien van stedenbouwkunde, civiele techniek, onderwijskunde, financiën, beschikbaarheid en verkeersafwikkeling, is de onderhavige locatie als geschikte locatie aangemerkt. Verweerder verwacht dan ook dat, gelet op de tijdelijkheid en het locatieonderzoek dat heeft plaatsgevonden, vrijstelling op grond van artikel 17 WRO verleend zal worden.
2.10 Gelet op het voorgaande en het feit dat er inmiddels een bouwvergunning is aangevraagd, bestaat er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter concreet zicht op legalisering en mocht verweerder weigeren handhavend op te treden. De vraag of er (on)voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het beoogde bouwwerk slechts tijdelijk in stand zal blijven, kan thans geen onderwerp van geschil zijn nu de beoordeling hiervan eerst aan de orde kan komen bij de beslissing van verweerder om al dan niet vrijstelling te verlenen op grond van artikel 17 WRO. Dit geldt ook voor de stelling van verzoeker ten aanzien van de beschikbaarheid van een andere mogelijk geschikte locatie. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder dient te besluiten omtrent de aanvraag zoals die bij hem is ingediend. Ter beoordeling staat dan of verweerder voor de bedoelde locatie in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het al dan niet verlenen van tijdelijke vrijstelling.
2.11 Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.1 wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 10 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.