2.7 Verweerder heeft geen ruimtelijk beleid ontwikkeld dat locaties aanwijst voor inrichtingen waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen en verkocht. Al ligt dat wellicht voor de hand, gehouden is verweerder daartoe niet.
Het gevoerde planologisch beleid dienaangaande komt er, naar de voorzieningenrechter heeft begrepen, op neer dat zodanige inrichtingen - dus geen inrichtingen waar aanmerkelijk 'gevaarlijker' vuurwerk wordt opgeslagen - slechts gevestigd kunnen worden op bedrijven- en industrieterreinen, en onder de voorwaarde dat in elk geval is voldaan aan de voorschriften van het Vuurwerkbesluit.
De voorzieningenrechter acht geen grond aanwezig voor het oordeel dat dit beleid wegens kennelijke onredelijkheid of om een andere reden niet zou mogen worden gevoerd. Er is geen aanknopingspunt aanwezig voor het oordeel dat aldus de veiligheid onvoldoende zou zijn gewaarborgd, mits - en daarvan moet hier worden uitgegaan - nauwkeurig op de naleving van het Vuurwerkbesluit wordt toegezien.
In dit verband acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.
Een inrichting voor de opslag- en verkoop van consumentenvuurwerk is vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer. Daarbij gelden in het bijzonder de regels die zijn neergelegd in het Vuurwerkbesluit. Die regels - zoals vastgesteld na de vuurwerkramp in Enschede - zien in het bijzonder op de waarborging van de veiligheid en moeten worden geacht te berusten op de meest recente inzichten terzake. Daarbij zijn onder meer afstandseisen gesteld die ter waarborging van de veiligheid in acht moeten worden genomen ten opzichte van de in artikel 1.1.1 Vuurwerkbesluit gedefinieerde kwetsbare objecten. Voorts is daarbij onder meer een onderscheid gemaakt in consumentenvuurwerk en ander vuurwerk, zoals professioneel vuurwerk, waarvoor aanmerkelijk strengere veiligheidseisen gelden wegens de aanmerkelijk grotere veiligheidsrisico's. Indien die regels bij de vergunningverlening - die specifiek is toegespitst op de activiteiten van de betrokken inrichting - alsmede bij het toezicht op de naleving daarvan, in acht worden genomen, mag er derhalve van worden uitgegaan dat de veiligheid voldoende is gewaarborgd. Het door verweerder gevoerde beleid staat alleen de vestiging toe van inrichtingen waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen en verkocht, dus geen inrichtingen - zoals in Enschede het geval was - waar (ook) gevaarlijker vuurwerk aanwezig is.
Ofschoon verweerder uit planologisch oogpunt wat betreft de vestigingsplaatsen van inrichtingen als de onderhavige wel beperkingen zou kunnen opleggen - en vooralsnog niet duidelijk is geworden waarom de vestiging van de onderhavige inrichting passend moet worden geacht in verband met de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied - is er geen enkel objectief aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder uit oogpunt van veiligheid in het algemeen strengere eisen zou behoren te hanteren dan in het Vuurwerkbesluit zijn gesteld, noch voor het oordeel dat de vestiging van zodanige inrichtingen in het algemeen uit planologisch oogpunt wegens evidente strijd met een goede ruimtelijke ordening volstrekt onaanvaardbaar zou zijn.