ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6564

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Zaak/rolnummer: 311133 / EJ VERZ 06-34
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.E. Patijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van ontbindingsbeschikking arbeidsovereenkomst wegens bedrog

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 19 juni 2006 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een ontbindingsbeschikking van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap SchoehuiJs Bedrijfswagens B.V. en de werknemer. De werknemer was op 31 maart 2006 ontslagen met een vergoeding van € 18.423,35, maar de verzoekster stelt dat de werknemer, die al in dienst was bij een nieuwe werkgever, bedrog heeft gepleegd door deze informatie niet te delen tijdens de onderhandelingen over de ontbinding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer op 1 februari 1997 in dienst is getreden en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2006 plaatsvond. De centrale vraag was of de werknemer bedrog had gepleegd door relevante feiten te verzwijgen die de uitkomst van de ontbindingsprocedure hadden kunnen beïnvloeden. De kantonrechter concludeert dat de werknemer, door het verzwijgen van zijn sollicitatie bij de nieuwe werkgever, inderdaad bedrog heeft gepleegd. De beschikking van 31 maart 2006 wordt heropend, maar alleen voor wat betreft de toegekende vergoeding. Partijen krijgen de gelegenheid om hun stellingen te wijzigen en aan te vullen, en de procedure wordt voortgezet. De kantonrechter wijst erop dat de heropening van het geding de tenuitvoerlegging van de eerdere beschikking schorst, maar niet de ontbinding zelf. De beslissing is genomen door mr. A.E. Patijn en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
Zaak/rolnummer: 311133 / EJ VERZ 06-34
Datum uitspraak: 19 juni 2006
BESCHIKKING OP VERZOEK EX ART. 390 RV
inzake
de besloten vennootschap SCHOEHUIJS BEDRIJFSWAGENS B.V.,
gevestigd te Zaanstad,
verzoekster,
gemachtigde: mr G.J.F. Voss,
tegen
[verweerder],
wonende te [adres],
verweerder,
gemachtigde: mr P. Stibbe.
De procedure
Op 17 mei 2006 heeft verzoekster een verzoekschrift tot herroeping van een beschikking van de kantonrechter ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben stukken overgelegd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2006, waarna de beschikking is bepaald op heden.
De beoordeling van het verzoek
Tussen partijen staat vast dat verweerder op 1 februari 1997 bij verzoekster in dienst is getreden als [werknemer]. Bij beschikking van 31 maart 2006 is de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen ontbonden per 1 mei 2006. Daarbij is aan verweerder een vergoeding toegekend van € 18.423,35 bruto, ineens te voldoen. Verweerder is met ingang van 18 april 2006 in dienst getreden van Truckland Noord-Holland B.V. te Amsterdam in de functie van receptionist. Deze (op 10 april 2006 op schrift gestelde) overeenkomst is aangegaan voor een periode van 6 maanden en loopt af per 18 oktober 2006.
Verzoekster legt aan haar verzoek tot herroeping van de ontbindingsbeschikking d.d.
31 maart 2006 ten grondslag dat de advocaat van verweerder nog op 30 maart 2006 heeft laten weten dat met een aanbod van verzoekster om mee te werken aan een ontbinding met genoemde vergoeding werd ingestemd. De dag daarna (31 maart 2006) zijn een verzoek- en een verweerschrift ter griffie te Zaandam ingediend. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden en meergenoemde vergoeding toegekend. Volgens verzoekster heeft zij in de loop van april 2006 van een relatie vernomen dat verweerder nog tijdens zijn dienstverband al full time in dienst was getreden bij Truck-land. Verzoekster meent dat verweerder, gelet op het korte tijdsbestek tussen de datum van overeenstemming over de beëindiging van het dienstverband en de datum van indienst-treding bij zijn nieuwe werkgever, al tijdens de onderhandelingen wist dat hij elders in dienst zou treden. Hij zou het voorstel tot beëindiging van het dienstverband hebben aanvaard toen hij zeker was van zijn nieuwe baan. Door hier geen melding van te maken zou verweerder zich schuldig hebben gemaakt aan bedrog als bedoeld in artikel 382 Rv.
Verweerder heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. De kantonrechter zal hierna, voorzover nodig, op de afzonderlijke verweren van verweerder ingaan.
Verzoekster is ontvankelijk in haar verzoek, omdat geen gewoon rechtsmiddel tegen de beschikking openstaat.
Centrale vraag in deze procedure is of verweerder bedrog heeft gepleegd, onder meer bestaande uit het verzwijgen van feiten die, indien wel meegedeeld, voor verzoekster tot een gunstiger afloop van de ontbindingsprocedure zouden hebben kunnen leiden. Het begrip bedrog dient ruim te worden uitgelegd en kan ook een oneerlijke proceshouding omvatten en zich ook voordoen tijdens onderhandelingen voorafgaande aan een procedure, bijvoorbeeld in de correspondentie tussen (de advocaten van) partijen.
Verweerder ontkent dat er sprake is van bedrog. Hij stelt dat het pertinent onjuist is dat hij al tijdens de onderhandelingen met verzoekster elders in dienst was getreden. Door het voorstel van verzoekster in januari 2006 om de arbeidsovereenkomst ontbinden zou verweerder hier en daar hebben geïnformeerd wat zijn mogelijkheden waren. Eind maart zou Truckland verweerder hebben gebeld met het verzoek te komen solliciteren op de functie van receptio-nist. Hij zou daar op hebben gereageerd nadat hij met verzoekster overeengekomen was om een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst. Pas begin april zou verweerder met Truck-land hebben gesproken. Op 6 april 2006 is tussen verweerder en Truckland overeenstemming bereikt over indiensttreding.
Verweerder merkt nog uitdrukkelijk op dat zijn contact met Truckland pas tot stand is gekomen nadat de Arbo-arts op 27 maart 2006 constateerde dat hij niet meer 100 % arbeidsongeschikt was en toen het voorstel van verzoekster reeds was ontvangen. Verzoekster zou bewust het risico hebben genomen dat verweerder snel een andere baan zou vinden. Zij zou er alleen zeker van hebben willen zijn dat verweerder zou vertrekken op korte termijn. Partijen zouden volgens verweerder eind maart niet veel hebben gevoeld voor een langdurig reïntegratietraject dan wel een traject van bemiddeling zoals voorgesteld door de Arbo-arts. Verweerder zou gewoon geluk hebben gehad dat hem vlak na de instemming met het einde van het dienstverband een nieuw dienstverband werd aangeboden.
De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om tijdens de onderhandelingen met verzoekster over het einde van het dienstverband op zijn minst aan haar kenbaar te maken dat hij eind maart was gebeld door Truckland om daar te komen solliciteren. Het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst was toen nog niet ingediend. Er is althans niet gesteld of anderszins gebleken dat deze actie van Truckland pas na indiening van het verzoekschrift plaatsvond. Het is dan ook van belang te weten wat er aan de overeenstemming tussen partijen is voorafgegaan.
Blijkens de brief van de bedrijfsarts van verzoekster d.d. 16 januari 2006 (produktie 4 bij verweerschrift) was deze arts van mening dat verweerder volledig arbeidsongeschikt was. Er zou ook geen mogelijkheid zijn voor aangepast werk. Het verzuim zou nog zes tot dertien weken duren en dan zou de arbeidsgeschiktheid opnieuw worden beoordeeld, met eventueel een voorstel voor werkhervatting van een deel van de werkzaamheden. Op dat moment had verweerder vanaf 28 juni 2005 wegens arbeidsongeschiktheid verzuimd.
Bij brief van 21 februari 2006 aan de gemachtigde van verweerder meldt zich de gemachtigde van verzoekster, met het verzoek mee te willen delen dat verweerder zijn werkzaamheden als monteur hervat zodra de bedrijfsarts hem daartoe geheel of gedeeltelijk in staat acht. Mocht verweerder daar onredelijke eisen aan blijven stellen dan zou verzoekster een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst indienen.
Op 24 maart 2006 doet de gemachtigde van verzoekster het voorstel om te streven naar een geregelde ontbinding van het dienstverband als verweerder om hem moverende redenen niet voor een terugkeer voelt, waarmee kennelijk is bedoeld als verweerder niet meer wil werken als monteur zoals voorheen. Verzoekster beschouwt de redenen tot beëindiging geheel in de risicosfeer van verweerder, vandaar dat zij het redelijk vindt dat de vergoeding lager uitvalt. Indien het voorstel niet zou worden aanvaard en verweerder niet bereid zou zijn om zijn monteurswerkzaamheden te hervatten zou een inhoudelijk verzoekschrift tot ontbinding worden ingediend en zou de bereidheid tot het betalen van enige vergoeding vervallen.
Vervolgens bericht de bedrijfsarts van verzoekster op 27 maart 2006 dat hij op diezelfde dag contact heeft gehad met verweerder. Volgens deze arts zou verweerder per 28 maart 2006 het werk voor vier uur per dag gedurende 5 dagen per week kunnen hervatten, zij het met een behoorlijk aantal beperkingen. Daarnaast zou het van groot belang zijn dat de verhoudingen tussen partijen op zeer korte termijn zouden verbeteren. Beide partijen zouden hierin zo snel mogelijk hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Over vier weken (eind april) zou verweerder weer terug worden gezien op het spreekuur. Verzoekster wordt aangeraden verweerder aangepaste werkzaamheden aan te bieden. Het verzuim zou nog drie tot zes weken duren. Vervolgcontact op 1 mei 2006.
De kantonrechter merkt op dat verweerder op zich zelf nooit heeft doen weten weer zijn werkzaamheden bij verzoekster te willen hervatten. Voorzover hij bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat hij niet terug zou mogen keren in zijn oude functie ([werknemer]) kan worden vastgesteld dat niet alleen verzoekster daar niets voor voelde, maar ook dat de bedrijfsarts stelt dat verweerder onder meer beperkt is in leidinggevende taken. De conclusie ligt dan ook voor de hand dat verweerder al langere tijd aan het uitkijken was naar werk elders. Dit wordt bevestigd in de brief van Iwan Telgt d.d. 1 juni 2006, een goede bekende van verweerder die als bedrijfsleider bij Truckland werkt (produktie 8 bij verweerschrift). Telgt laat weten dat hij met verweerder gesproken heeft over de onmin van verweerder bij verzoekster. Telgt laat zich niét uit over het tijdstip waarop verweerder contact zou hebben gehad met Truckland over mogelijke indiensttreding. Hetzelfde geldt voor Hans Koningen, service manager bij Truckland (produktie 7 bij verweerschrift). Hij geeft aan dat zij (Truck-land) verweerder telefonisch heeft benaderd en hem heeft uitgenodigd te solliciteren op de functie van receptionist op de vestiging Schiphol. Het had voor de hand gelegen dat Konin-gen en Telgt, die beiden een brief hebben opgesteld met het oog op deze herroepingspro-cedure, precies zouden kunnen aangeven wanneer verweerder telefonisch werd benaderd.
Nu geen van de betrokkenen, inclusief verweerder, daar uitsluitsel over kan geven is het standpunt van verzoekster dat verweerder bepaalde feiten heeft verzwegen begrijpelijk. Het is immers heel wel mogelijk dat verweerder al eerder had gehoord dat er mogelijk werk voor hem bij Truckland was, zijn arbeidsongeschiktheid voor werkzaamheden bij verzoekster ten spijt. Voor verzoekster was er echter nog wel het probleem dat de bedrijfsarts verweerder niet in staat achtte zijn werk volledig te hervatten. Dit was, zo begrijpt de kantonrechter, de belangrijkste reden voor verzoekster om een voorstel tot ontbinding van de arbeidsovereen-komst te doen.
Onder al deze omstandigheden is het feit dat verweerder al begin april 2006 een volledige baan (100 % van de normale arbeidstijd voor 38 uur per week) bij Truckland kon accepteren niet te rijmen met de moeizame afwikkeling van de arbeidsongeschiktheid bij verzoekster nog maar enkele dagen daarvoor. Verweerder kon als geen ander het beste beoordelen of hij weer in staat was bepaalde werkzaamheden te verrichten, eventueel elders. Nu het tijdstip van de eerste concrete contacten tussen verweerder en Truckland in deze procedure niet is vast te stellen, ondanks het feit dat verweerder gelegenheid heeft gehad om dat eventueel te bewijzen, moet de kantonrechter er vooralsnog van uit gaan dat verweerder deze contacten niet aan verzoekster heeft kenbaar gemaakt om zijn positie bij de onderhandelingen over de ontbinding te versterken ten koste van die van verzoekster.
Op grond van het bovenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat de door verzoekster aangevoerde gronden voor herroeping juist moeten worden bevonden.
Met deze vaststelling moet vervolgens uitvoering worden gegeven aan het toepasselijke artikel 387 Rv: het geding moet geheel of gedeeltelijk worden heropend. Partijen krijgen dan ook de gelegenheid om haar stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen. De bestreden beschikking wordt dus niet onmiddellijk herroepen of vernietigd. De herroeping zal verder alleen gedeeltelijk kunnen plaatsvinden, omdat verzoekster alleen herroeping heeft verzocht van de beschikking van 31 maart 2006, voorzover bij die beschikking aan verweerder een beëindigingsvergoeding is toegekend. De discussie over de beantwoording van de vraag of en tot welk bedrag een beëindigingsvergoeding moet worden toegekend is dus weer open. Partijen zullen zich op hierna nader aangegeven wijze schriftelijk kunnen uitlaten. Voor het geval partijen alsnog mochten besluiten getuigenbewijs bij te willen brengen dienen verhinderdata te worden opgegeven van partijen, haar gemachtigden en de eventueel te horen getuigen, en wel tot en met de maand september 2006. De nu voorgeschreven voortgang van de procedure staat uiteraard een alsnog tot stand te brengen regeling tussen partijen niet in de weg.
De kantonrechter wijst partijen ten overvloede op het eveneens toepasselijke artikel 388 Rv waarin is bepaald dat de beschikking waarin het geding is heropend de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in zoverre schorst. Dit betreft dus de indertijd uitgesproken veroordeling tot betaling van de toegekende vergoeding, niet de ontbinding zelf.
Beslissing
De kantonrechter:
Heropent het geding tussen partijen dat heeft geleid tot de beschikking van de kantonrechter van 31 maart 2006, voorzover het de toegekende vergoeding betreft.
Bepaalt dat partijen de gelegenheid hebben haar stellingen schriftelijk zonodig te wijzigen en aan te vullen en wel:
- verzoekster uiterlijk op vrijdag 30 juni 2006;
- verweerder uiterlijk op vrijdag 14 juli 2006.
Bepaalt dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden heropend op maandag
17 juli 2006 te 14.00 uur in het Gerechtsgebouw aan de Rembrandtstraat 23 / hoek Vincent van Goghweg te Zaandam.
Verklaart, voorzover nodig, deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. Patijn, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.