ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6567

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Zaak/rolnummer: 311133 / EJ VERZ 06-34
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.E. Patijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van beschikking ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrog

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 17 augustus 2006, betreft het een verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking inzake de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, SchoehuiJs Bedrijfswagens B.V., had eerder een ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de verweerder aangevraagd, waarbij een vergoeding van € 18.423,35 bruto was toegekend. Echter, na nieuwe informatie over de indiensttreding van de verweerder bij een nieuwe werkgever, Truckland, werd de kantonrechter verzocht om de beschikking te herroepen. De verweerder had namelijk al voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een uitnodiging ontvangen om te solliciteren bij Truckland, wat niet aan de verzoekster was meegedeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de vergoeding te hoog was vastgesteld, aangezien de verzoekster niet op de hoogte was van de nieuwe werkgelegenheid van de verweerder.

De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster, indien zij op de hoogte was geweest van de sollicitatie, een lagere vergoeding zou hebben aangeboden. De rechter herzag de eerdere beschikking en stelde de vergoeding vast op € 7.500,00 bruto, te betalen door de verzoekster aan de verweerder. Daarnaast werd de verzoekster veroordeeld in de proceskosten, aangezien de verweerder in overwegende mate in het ongelijk was gesteld. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verzoekster onmiddellijk tot betaling moest overgaan, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

De zaak benadrukt het belang van transparantie en volledige informatie tussen partijen in arbeidsrelaties, vooral bij ontbindingsprocedures. De kantonrechter hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verweerder, de duur van het dienstverband en de leeftijd van de verweerder bij het vaststellen van de nieuwe vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
Zaak/rolnummer: 311133 / EJ VERZ 06-34
Datum uitspraak: 17 augustus 2006
BESCHIKKING OP VERZOEK EX ART. 390 RV
inzake
de besloten vennootschap SCHOEHUIJS BEDRIJFSWAGENS B.V.,
gevestigd te Zaanstad,
verzoekster,
gemachtigde: mr G.J.F. Voss,
tegen
[verweerder],
wonende te [adres],
verweerder,
gemachtigde: mr P. Stibbe.
Het verdere verloop van de procedure
Ter uitvoering van de in deze zaak gegeven en op 19 juni 2006 uitgesproken beschikking hebben partijen van de gelegenheid gebruik gemaakt om (schriftelijk) haar stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen. Zij hebben daarbij nog stukken overgelegd.
Op 10 augustus 2006 heeft nog een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarna beschikking is bepaald op heden. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekening gemaakt. De gemachtigde van verzoekster heeft zich nog bediend van pleitnotities en deze overgelegd.
De (eind)beoordeling van het verzoek
In voormelde beschikking van 19 juni 2006 is de kantonrechter tot het oordeel gekomen dat de door verzoekster aangevoerde gronden voor herroeping juist moeten worden bevonden. Hij blijft bij hetgeen daaromtrent is overwogen en beslist. De inhoud van deze beschikking wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast.
De kantonrechter komt met betrekking tot het geding tussen partijen, voorzover dat is heropend, tot een ander oordeel dan dat in de aangevochten beschikking van 31 maart 2006, waarin naast de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 mei 2006 aan verweerder een vergoeding van € 18.423,35 bruto is toegekend, ineens te voldoen.
Deze vergoeding is toegekend als aanvulling op uitkeringen uit sociale verzekeringswetten dan wel op een lager loon in een eventuele nieuwe dienstbetrekking.
Verweerder heeft in zijn schriftelijke aanvulling van zijn verweer en ook tijdens de mondelinge behandeling van 10 augustus 2006 geen nieuwe feiten aangevoerd die tot een andere conclusie kunnen leiden dan dat hij eind maart 2006, nog vóór de indiening van het ontbindingsverzoek, was gebeld door Truckland om daar te komen solliciteren. Op dat moment was verweerder, althans zijn gemachtigde, er van op de hoogte dat (de gemachtigde van) verzoekster op 24 maart 2006 de bereidheid had uitgesproken te streven naar een beëindiging van het dienstverband onder aanbieding van een compensatie voor een mogelijk verlies aan inkomsten (uit uitkering of anderszins) ter grootte van € 18.423,35 bruto. Verzoekster is er onbetwist van uitgegaan dat verweerder vanwege zijn beperkte belastbaar-heid enige tijd op een sociale uitkering aangewezen zou zijn. Op 30 maart 2006 heeft de gemachtigde van verweerder met het aanbod ingestemd.
Het is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat verzoekster geen of een aanzienlijk lagere vergoeding zou hebben aangeboden als zij op de hoogte zou zijn geweest van het feit dat verweerder “eind maart” (exacte datum niet meer bekend) door Hans Koningen van Truckland telefonisch was benaderd en uitgenodigd om te solliciteren op de functie van receptionist voor haar vestiging te Schiphol. Volgens Koningen wilde Truckland de functie snel vervuld hebben. Blijkens de eerste verklaring van Iwan Telgt van Truckland d.d. 11 juni 2006 (produktie 8 bij verweerschrift) hadden verweerder en Telgt, nadat verweerder al langer geleden in onmin geraakte bij verzoekster, over dit arbeidsconflict met elkaar van gedachten gewisseld. Medewerkers bij Truckland moeten dus al langer op de hoogte van de situatie van verweerder zijn geweest. Anders is niet te verklaren dat Koningen verweerder eind maart opeens opbelde en dat op 10 april 2006 al een arbeidscontract kon worden getekend.
De hiervoor geschetste omstandigheden houden dus niet in dat verweerder al een contract met Truckland op zak had voordat hij met verzoekster overeenstemming bereikte over de door de kantonrechter uit te spreken ontbinding met vergoeding. Verzoekster ging er echter bij gebreke van andere informatie begrijpelijkerwijs van uit dat verweerder in een uitkerings-situatie zou geraken en niet elders aan de slag kon. Verweerder was immers tot ongeveer het moment van overeenstemming 100 % afwezig wegens arbeidsongeschiktheid.
De kantonrechter komt niet tot de conclusie dat verweerder in het geheel geen vergoeding zou toekomen. Tijdens het overleg tussen partijen over de ontbinding en de vergoeding was het aan verweerder kennelijk nog niet bekend onder welke voorwaarden hij eventueel bij Truckland aan de slag kon. Daardoor was ook niet bekend of en in hoeverre verweerder te maken zou krijgen met een proeftijd en met een contract voor bepaalde tijd. Deze onzekerheden geven, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, voldoende aanleiding om een vergoeding toe te kennen. Het zou in zijn algemeenheid niet juist zijn als een werkgever geen vergoeding zou behoeven te betalen wegens het pure toeval dat een werknemer net op tijd een andere werkkring weet te vinden. Enerzijds dienen omstandigheden aan de kant van de oude werkgever te worden meegewogen en anderzijds de onzekerheden verbonden aan de - veelal gedwongen - indiensttreding bij een nieuwe werkgever.
Het feit dat de indiensttreding van verweerder bij Truckland achteraf blijkt te zijn geslaagd en vooralsnog lijkt te worden gecontinueerd mag geen rol spelen bij de heroverweging van de vergoeding. Alleen de omstandigheden die op het moment van de overeenstemming tussen partijen bekend waren of bekend hadden moeten zijn bij volledige informatie over en weer dienen te worden meegewogen. De kantonrechter gaat er van uit dat partijen het dan eens hebben kunnen worden over een vergoeding van € 7500,00 bruto, bij ontbinding tegen
1 mei 2006.
Dit bedrag is niet onredelijk. Verzoekster zou op korte termijn het al lang begeerde afscheid van verweerder hebben verkregen zonder verdere procedures en daarmee gepaard gaande verplichtingen tot doorbetaling van loon e.d. en verweerder zou dan enigszins zijn ingedekt tegen de onzekerheden rondom het nog nader overeen te komen dienstverband bij Truckland. Verweerder zou overigens ook de definitieve indiensttreding bij Truckland hebben kunnen afwachten om dan verder te onderhandelen met verzoekster. In dat geval zou verzoekster waarschijnlijk pas ontbinding op een latere datum hebben kunnen verkrijgen. Bij de bepaling van de vergoeding dienen verder, los van het vorenstaande, de moeilijke persoonlijke omstandigheden van verweerder, de duur van het dienstverband tussen partijen en de leeftijd van verweerder te worden meegewogen.
De kantonrechter zal op grond van het bovenstaande opnieuw uitspraak doen zoals hierna nader omschreven en de bestreden beschikking in zoverre herroepen. Er zijn termen aanwezig om verweerder te verwijzen in de proceskosten. Verweerder is in overwegende mate in het ongelijk gesteld en hem is toe te rekenen dat deze procedure moest worden gevoerd.
Beslissing
De kantonrechter:
Herroept de beschikking van 31 maart 2006 gegeven in de zaak tussen partijen (rep. nr 306551 AZ VERZ 06-226) voorzover bij die beschikking aan verweerder een beëindigingsvergoeding is toegekend.
Beslist in die zaak in zoverre opnieuw dat aan verweerder ten laste van verzoekster een vergoeding wordt toegekend van
€ 7500,00 bruto, ineens te voldoen, met veroordeling van verzoekster voorzover nodig tot betaling van die vergoeding.
Veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de kant van verzoekster gevallen en tot op heden begroot op
€ 281,00 aan vast recht en € 800,00 aan salaris van de gemachtigde.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. Patijn, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.