ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6623

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/685061-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Goossens
  • A. Aardenburg
  • J. van Mierlo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en poging tot afpersing door een groep met gebruik van geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 3 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie mededaders betrokken was bij een serie inbraken en een poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een plan hadden opgevat om een bewoner uit zijn huis te lokken, hem met een wapen te overmeesteren en vervolgens goederen uit zijn woning te stelen. Op de avond van de geplande overval hebben zij geprobeerd de aandacht van de bewoner te trekken door steentjes tegen het raam te gooien en aan te bellen, maar de bewoner reageerde niet. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vrijwillige terugtred, aangezien de overval niet plaatsvond omdat de bewoner niet wakker werd, en niet omdat de verdachte zich terugtrok uit het plan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte andere feiten wettig en overtuigend bewezen, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen en poging tot afpersing.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder de verplichting om zich te houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg en om een cursus te volgen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij, waarbij een bedrag van € 120,- is toegewezen voor de geleden schade. De rechtbank heeft de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet eenvoudig was vast te stellen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/685061-06
Uitspraakdatum: 3 augustus 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 13 en 20 juli 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in RIJ de Doggershoek, Den Helder.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na aanpassing van de tenlastelegging ter terechtzitting d.d. 13 juli 2006, conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, tenlastegelegd dat
(...)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder de feiten 1 en 3 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
2.
(zaak 8)
hij op 14 augustus 2005 te Heemskerk tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [A-straat 1] heeft weggenomen bankpassen, geld, sieraden en een computer, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
4.
(zaak 13)
hij op 12 juni 2005 te Beverwijk tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [B-weg 2] heeft weggenomen diverse goederen waaronder sieraden, camera's en geld, toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
5.
PRIMAIR:
(zaak 15)
hij op of omstreeks 14 oktober 2005 te Wijk aan Zee, gemeente Beverwijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, met inhoud, onder meer een bankpas en 10 euro, toebehorende aan [slachtoffer 4].
6.
(zaak 26)
hij in de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 juli 2005 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer 5], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 5], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van zijn gading, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 5], als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- naar die woning toegereden met een tas inhoudende een touw, bivakmutsen, pepperspray, plastic handschoenen en een op een echt gelijkend pistool en vervolgens
- steentjes tegen het raam gegooid teneinde die [slachtoffer 5] te laten opstaan om te kijken of deze man groot was en/of die [slachtoffer 5] naar buiten te laten komen en vervolgens
- met bivakmutsen op en plastic handschoenen aan en met een busje pepperspray in de hand en met dat pistool in de hand aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 5],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
7.
(zaak 33)
hij in de periode van 7 juni 2005 tot en met 7 augustus 2005 te Heemskerk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk Samsung, kleur zwart, toebehorende aan [slachtoffer 6].
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde onder 2 en 4 levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde onder 5 levert primair op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het bewezenverklaarde onder 6 levert op:
Poging tot afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het bewezenverklaarde onder 7 levert op:
Diefstal.
5. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging moet worden van hetgeen hem onder feit 6 ten laste is gelegd aangezien er geen sprake is van een strafbare poging nu verdachte vrijwillig is teruggetreden.
De rechtbank volgt dit standpunt niet.
Verdachte heeft samen met zijn drie mededaders (tenminste) enkele dagen voorafgaand aan de avond waarop een en ander zou moeten gaan plaatsvinden, het plan opgevat een bewoner uit zijn huis te lokken, hem met een wapen te overmeesteren en vervolgens spullen uit zijn huis weg te nemen. Het was hen bekend dat de bewoner, de vader van een vriendin van een van de verdachten, kostbare spullen in zijn huis had waardoor zij rekenden op een behoorlijke buit.
Op de avond waarop de overval zou plaatsvinden is verdachte voor de zoveelste keer met zijn medeverdachten in de auto naar de woning van het beoogde slachtoffer gereden. Verdachte en zijn medeverdachten hadden ter uitvoering van hun plan een vuurwapen, bivakmutsen, pepperspray en touw bij zich. Verdachte en een medeverdachte zijn uit de auto gestapt. Door steentjes tegen de ruit te gooien hebben ze geprobeerd de aandacht van de bewoner, die op de bank lag te slapen, te trekken. Toen deze niet wakker werd, hebben ze aangebeld. Ook hierop reageerde de bewoner niet. Vervolgens zijn verdachten weggegaan.
Daarbij is geen sprake geweest van een vrijwillige terugtred. De overval heeft enkel niet plaatsgevonden omdat de bewoner van het huis niet wakker werd van het geluid van de steentjes tegen het raam en de bel van de voordeur, en niet omdat verdachte, of een van zijn medeverdachten, op enig moment is teruggekomen op zijn besluit om mee te doen aan de overval. Dat de overval uiteindelijk niet is doorgegaan is dan ook niet het gevolg van een omstandigheid van de wil van verdachte dan wel zijn medeverdachte(n) afhankelijk.
6. Motivering van sancties en van overige beslissingen
6.1 Eis van de officier van justitie
Door de officier van justitie is – zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot:
- vrijspraak voor feit 1;
- bewezenverklaring van de feiten 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7;
- oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling jeugdreclassering;
- niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij (feit 2);
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (feit 5) in de hoofdelijke vorm tot een bedrag van € 190,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de verdachte uitgebrachte projustitia rapport d.d. 13 april 2006, opgesteld door [psycholoog], alsmede uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 april 2006, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte maakte deel uit van een groep die op grote schaal gedurende een korte periode inbraken heeft gepleegd, waarbij verdachte en zijn medeverdachten grote materiële en immateriële schade hebben toegebracht aan de betrokkenen. Hij heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee woninginbraken. Bij deze inbraken zijn onder meer een digitale camera en een computer buitgemaakt. Verdachte heeft door het plegen van deze inbraken blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de bezittingen van anderen.
Voorts heeft verdachte samen met zijn mededaders geprobeerd een bewoner zijn huis uit te lokken om hem vervolgens te overmeesteren waarna zij de gelegenheid zouden hebben spullen uit zijn huis weg te nemen. Verdachte en zijn mededaders zijn, aanvankelijk met het plan om bij het beoogde slachtoffer een inbraak te plegen, in de weken daarvoor meerdere malen met een auto langs het huis gereden om te kijken of de bewoner thuis was. Nadat ze drie keer langsgereden waren en de bewoner steeds thuis bleek, werd het oorspronkelijke plan veranderd. In plaats van een inbraak zouden zij de bewoner uit zijn huis lokken en hem dan met een wapen overvallen. Hiertoe zijn verdachten op een avond met een koevoet, een op een echt gelijkend vuurwapen, twee bivakmutsen, donkere kleding, een busje pepperspray en touw met zijn vieren nogmaals naar het huis gereden. Wederom bleek de bewoner thuis. Verdachte heeft toen, samen met een mededader, ieder getooid met een bivakmuts, steentjes tegen het raam aan de achterkant van het huis gegooid om zo de bewoner, die lag te slapen op de bank, wakker te maken en naar buiten te lokken. Verdachte had het neppistool in zijn handen waarmee hij de bewoner zou bedreigen, een mededader hield de pepperspray vast. Toen bleek dat de bewoner niet reageerde op de steentjes tegen de ruit hebben verdachten bij de voordeur aangebeld. De bewoner heeft zowel de steentjes tegen de ruit als de deurbel niet gehoord. Aangezien hij niet reageerde zijn verdachten onverrichter zake weggegaan.
Ook al heeft de gewapende overval uiteindelijk niet plaatsgevonden en is dit feit pas aan het licht gekomen nadat één van de verdachten bij de politie bekend heeft wat er op die avond is gebeurd, deze brutale en bedreigende manier van optreden heeft gevolgen voor het gevoel van veiligheid van de bewoner. Dat die bewoner eerst nadien van de gebeurtenissen op de hoogte is gesteld doet aan die gevoelens niet af.
Voorts hebben verdachte en zijn mededader terwijl zij op een verjaardagsfeestje van een vriendin waren, de portemonnee met inhoud van de stiefvader van het meisje weggenomen. Ook heeft verdachte bij een meisje dat bewusteloos op de grond lag haar telefoon weggenomen. De rechtbank beschouwt dit als uiterst laffe en voor de slachtoffers zeer vervelende daden.
Uit voornoemd psychologisch pro justitia rapport blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten volledig toerekeningsvatbaar was en dat bij verdachte sprake is van een lacunaire gewetensfunctie hetgeen met zich brengt dat verdachte slechts in beperkte mate wroeging ervaart bij het plegen van strafbare feiten. Vanuit forensisch oogpunt is, aldus de psycholoog, geen behandeling geïndiceerd. Verdachte dient vanuit justitie een duidelijke grens geboden te krijgen; de strafrechtelijke sanctie vormt aldus de rol van een externe gewetensfunctie. Deze conclusie neemt de rechtbank over en maakt zij tot de hare.
Door de Jeugdreclassering is ter zitting voorts geadviseerd aan verdachte de leerstraf Slachtoffer in Beeld op te leggen, teneinde verdachte meer inzicht te geven in de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers. Ook dit advies wordt door de rechtbank overgenomen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Hoewel de bewezen verklaarde feiten op zichzelf een vrijheidsbenemende straf van langere duur rechtvaardigen, heeft de rechtbank, meer dan de officier van justitie, bij het bepalen van de hoogte van deze aan verdachte op te leggen straf rekening gehouden met het belang van verdachte om halverwege het komende schooljaar in te kunnen stromen in een opleiding. Een gedeelte van de op te leggen vrijheidsbenemende straf behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
De rechtbank acht verplichte begeleiding door de Jeugdreclassering noodzakelijk.
Tevens acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte per 1 januari 2007 ingeschreven staat aan een erkende onderwijsinstelling en de opleiding waarvoor hij zich inschrijft ook daadwerkelijke gaat volgen.
Tenslotte acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte de cursus Slachtoffer in Beeld volgt. Dergelijke verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Bij de beslissing over de op te leggen straf heeft de rechtbank er tevens rekening mee gehouden, dat verdachte heeft erkend zich te hebben schuldig gemaakt aan de strafbare feiten, opgenomen op de dagvaarding in de ter informatie bij het dossier gevoegde zaken 2 tot en met 8 met de parketnummers [zaak 1] en [zaak 2]. De rechtbank gaat er vanuit dat de officier van justitie verdachte hiervoor niet meer zal vervolgen.
6.3 Vorderingen benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 210,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 5 tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 120,- (de buit van de overval) eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. Dit bedrag betreft de kosten die het slachtoffer gemaakt heeft ter vervanging van zijn paspoort, twee prepaid kaarten, zijn portemonnee en het geld dat in de portemonnee zat. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de benadeelde partij in de vordering niet zal kunnen worden ontvangen.
6.4 Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoe-dingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 120,-.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 57, 77a, 77h, 77aa, 77gg, 310, 311, 312, 317 Wetboek van Strafrecht
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf (12) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot drie (3) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
– verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
– verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Noord-Holland;
– verdachte niet per 1 januari 2007 staat ingeschreven bij een erkende onderwijsinstelling;
– verdachte niet de door hem gekozen opleiding volgt en blijft volgen;
– verdachte niet binnen de termijn van 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de cursus Slachtoffer in Beeld volgt.
Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van € 120,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 4], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Verklaart [slachtoffer 4] niet ontvankelijk in het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 120,- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 2 dagen jeugddetentie.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Goossens, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. Aardenburg en Van Mierlo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Vledder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2006.
Mrs. Aardenburg en Van Mierlo zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.