ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6680

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/500637-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Heidinga
  • Mrs. Terwiel-Kuneman
  • Mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van heroïne en cocaïne vanuit Nederland naar Las Palmas

In deze zaak, die op 16 augustus 2006 door de Rechtbank Haarlem werd behandeld, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, te weten heroïne en cocaïne. De verdachte had op 23 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een schoudertas ontvangen van een medeverdachte, waarin hij dacht dat cocaïne zat. Tijdens de reis naar Schiphol had hij de tas niet gecontroleerd, ondanks dat hij deze als zwaar ervoer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door het niet controleren van de tas een onaanvaardbaar risico nam en zich daarmee blootstelde aan de kans dat de tas meer en andere verdovende middelen bevatte dan afgesproken. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de in de tas aangetroffen heroïne.

De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen van de Reclassering, inclusief eventuele psychiatrische behandeling. Daarnaast werd de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen, zoals een vliegticket en instapkaarten, bevolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks het verweer van de verdediging dat hij verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn. De rechtbank volgde de conclusie van de psychiater en hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De beslissing werd genomen in het belang van de volksgezondheid en ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/500637-06 en 10/220417-04 (tul)
Uitspraakdatum: 16 augustus 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem, Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven in dier voege dat
1.
hij op of omstreeks 23 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 994,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 491,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de feiten;
- oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte de aanwijzingen van de Reclassering zal volgen, ook als dit inhoudt dat hij een psychiatrische behandeling zal ondergaan;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen;
- toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
4. Bewijs
4.1 Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat hij heroïne in zijn tas meevoerde en hij dat dus niet opzettelijk heeft gedaan.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Verdachte heeft verklaard met ene [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te hebben afgesproken om verdovende middelen vanuit Nederland naar Las Palmas mee te nemen. Hem was gezegd dat het om ongeveer een halve kilo cocaïne ging. In de trein, op weg naar Schiphol, heeft verdachte een schoudertas gekregen van [betrokkene 2]. Verdachte heeft, volgens eigen zeggen, in de tas gekeken, daarin een dikke rand gezien en van [betrokkene 2] bevestigd gekregen dat het daar in zat. Hij vond de tas wel zwaar, maar heeft desondanks de tas niet aan een verder onderzoek onderworpen.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft verdachte, door na te laten de inhoud van de tas te controleren, een onaanvaardbaar risico genomen en heeft hij zich daardoor willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die tas meer en andere verdovende middelen zou bevatten dan was afgesproken.
Aldus heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de in de tas aangetroffen heroïne.
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan
in dier voege dat
1.
hij op 23 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 994,0 gram heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2.
hij op 23 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 491,4 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede uit de bespreking aldaar van de Pro Justitia rapportage van [psychiater], psychiater, d.d. 28 juli 2006 en van het door de Brijder verslavingszorg, verslavingsreclassering Haarlem, uitgebrachte voorlichtingsrapport van 7 juli 2006.
Door de raadsman is bepleit dat de conclusie van [psychiater] ten aanzien van de mate van toerekenings-vatbaarheid niet juist is. Verdachte kan zijns inziens niet enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd, doch hij is verminderd toerekeningsvatbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt echter uit het rapport voldoende duidelijk dat weliswaar sprake is van een ernstig psychiatrisch beeld, doch dat slechts een beperkt verband te leggen valt tussen het tenlastegelegde feit en het psychiatrisch toestandsbeeld van verdachte. Op grond daarvan is de psychiater tot zijn conclusie gekomen dat het tenlastegelegde feit slechts in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen en de rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van deze conclusie. De rechtbank neemt de conclusie over, maakt deze tot de hare en houdt hiermee rekening bij de beslissing over de op te leggen straf.
Voorts heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van ongeveer 994 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 491,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De uit te voeren hoeveelheden waren van dien aard, dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne en cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de Brijder verslavingszorg noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7.2 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vliegticket, een vluchtschema en twee instapkaarten, dienen te worden verbeurdverklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
7.3 Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 19 januari 2005 heeft de politierechter te Rotterdam betrokkene ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Ten aanzien van die straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat betrokkene zich binnen die periode niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze proeftijd is nog niet geëindigd.
De officier van Justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat genoemde, niet tenuitvoergelegde, straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van Justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering gegrond is, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde, dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.
Gelast zal mitsdien worden, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57;
Opiumwet: 2, 10.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4. vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
– verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
– verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Brijder verslavingszorg, thans in de persoon van mw. M. Lewis, ook als zulks inhoudt dat verdachte een psychiatrische behandeling zal ondergaan.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
10. 1.00 STK Vliegticket;
11. 1.00 STK Diverse
VLUCHTSCHEMA;
12. 2.00 STK Instapkaart.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf, groot 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam d.d. 19 januari 2005.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Heidinga, voorzitter,
mrs. Terwiel-Kuneman en Van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2006.
Mr. Heidinga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.