ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6685

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/500636-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Terwiel-Kuneman
  • mrs. Van Dam
  • mr. Heidinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met nauwe en bewuste samenwerking

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte werd ervan beschuldigd op 22 april 2006 op Schiphol, samen met anderen, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit en een gevangenisstraf van 14 maanden.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman van de verdachte verworpen, die vrijspraak had bepleit en subsidiair had verzocht om veroordeling enkel voor de hoeveelheid cocaïne die door een medeverdachte was ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Dit bleek uit de verklaringen van de medeverdachten en het feit dat de verdachte op Schiphol de medeverdachte ophaalde die met verdovende middelen uit Ghana arriveerde.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het feit had begaan in vereniging met de medeverdachten. De totale hoeveelheid cocaïne die was aangetroffen bij de medeverdachten werd aan de verdachte toegerekend. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 14 maanden op, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. Tevens werd besloten tot verbeurdverklaring van inbeslaggenomen telefoontoestellen die gebruikt waren bij het delict.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/500636-06
Uitspraakdatum: 16 augustus 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel, Ter Apel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven in dier voege dat
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het feit;
- oplegging van een gevangenisstraf van 14 maanden;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen.
4. Bewijs
4.1 Bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit, en subsidiair bepleit verdachte slechts te veroordelen voor de hoeveelheid cocaïne ingevoerd door medeverdachte [medeverdachte 1], aangezien er te weinig bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2].
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [medeverdachte 1], die met verdovende middelen vanuit Ghana naar Nederland reisde, op Schiphol kwam ophalen. Dat verdachte [medeverdachte 1] daar toevallig tegenkwam acht de rechtbank ongeloofwaardig, hetgeen zij met name baseert op de verklaring van [medeverdachte 1], afgelegd op 28 juni 2006 als getuige bij de rechter-commissaris.
Voorts acht de rechtbank een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en verdachte [medeverdachte 2] bewezen. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben op de avond van 21 april 2006 en in de vroege ochtend van 22 april 2006 veelvuldig telefonisch contact gehad. [medeverdachte 2] ging op 22 april 2006 medeverdachte [medeverdachte 3] ophalen op Schiphol, die om 6 uur 's ochtends uit Ghana arriveerde. [medeverdachte 2] belde verdachte, die de beschikking had over een auto, met het verzoek hem naar Schiphol te brengen. Verdachte ging, zoals hiervoor is overwogen, medeverdachte [medeverdachte 1] ophalen, die eveneens vanuit Ghana arriveerde. Weliswaar ontkennen verdachte en [medeverdachte 2] te hebben geweten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verdovende middelen vervoerden, doch de rechtbank acht deze verklaringen leugenachtig, met name nu uit de verklaring van [medeverdachte 1], afgelegd als getuige in de zaken van verdachte en van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris op 28 juni 2006, het tegendeel blijkt.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte het feit heeft begaan in vereniging met Brewang en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Dit brengt met zich mee dat hij verantwoordelijk moet worden geacht voor de totale hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3].
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
hij op 22 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is betrokken geweest bij de invoer in totaal ongeveer 1484,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Nadat hij een deel daarvan in Ghana aan één van de twee koeriers had verschaft, is hij samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 2] beide koeriers gaan ophalen op Schiphol.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee telefoontoestellen, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 47.
Opiumwet: 2, 10.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
9. 1.00 stk telefoontoestel kl: blauw
Nokia 1110;
10. 1.00 stk telefoontoestel kl: grijs
Samsung SGH-D500
Incl. simkaart, nr. 24256179 EP.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Terwiel-Kuneman, voorzitter,
mrs. Van Dam en Heidinga, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2006.
Mr. Heidinga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.