ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6693

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/500628-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Terwiel-Kuneman
  • mrs. Van Dam
  • mr. Heidinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met nauwe en bewuste samenwerking

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Op de avond van 21 april 2006 en in de vroege ochtend van 22 april 2006 hebben de verdachte en [medeverdachte 2] veelvuldig telefonisch contact gehad. De verdachte had verklaard dat hij [medeverdachte 3] van Schiphol zou ophalen, terwijl [medeverdachte 2] ook iemand moest ophalen, namelijk [medeverdachte 1]. Ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij op de hoogte was van de drugshandel, oordeelde de rechtbank dat de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 2] leugenachtig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de totale hoeveelheid cocaïne die bij de medeverdachten was aangetroffen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen gelast, waaronder telefoons en kwitanties, die gebruikt zijn bij de drugshandel. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de organisatie als geringer ingeschat dan de officier van justitie had gevorderd, wat leidde tot een lagere straf dan geëist. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/500628-06
Uitspraakdatum: 16 augustus 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel, Ter Apel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven in dier voege dat
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het feit;
- oplegging van een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen.
4. Bewijs
4.1 Bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de door verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegde drugsinvoer.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en verdachte [medeverdachte 2]. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben op de avond van 21 april 2006 en in de vroege ochtend van 22 april 2006 veelvuldig telefonisch contact gehad. Verdachte zou, volgens eigen zeggen, medeverdachte [medeverdachte 3] gaan ophalen op Schiphol, die om 6 uur ’s ochtends uit Ghana arriveerde. Verdachte belde [medeverdachte 2], die - in tegenstelling tot verdachte - de beschikking had over een auto, met het verzoek hem naar Schiphol te brengen. [medeverdachte 2] bleek ook iemand op Schiphol te moeten ophalen, namelijk medeverdachte [medeverdachte 1], die eveneens vanuit Ghana zou arriveren. Weliswaar heeft [medeverdachte 2] verklaard [medeverdachte 1] toevallig op Schiphol te zijn tegengekomen en ontkent verdachte te hebben geweten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verdovende middelen vervoerden, doch de rechtbank acht deze verklaringen leugenachtig, nu met name uit de verklaring van verdachte [medeverdachte 1], afgelegd als getuige in de zaken van [medeverdachte 2] en van verdachte bij de rechter-commissaris op 28 juni 2006, het tegendeel blijkt.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte het feit heeft begaan in vereniging met onder meer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Dit brengt met zich mee dat verdachte verantwoordelijk wordt geacht voor de totale hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen zowel bij medeverdachte [medeverdachte 3] als bij medeverdachte [medeverdachte 1].
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
hij op 22 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is betrokken geweest bijde invoer van in totaal ongeveer 1484,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien de rechtbank de rol van verdachte in de organisatie geringer inschat dan de officier van justitie bij het formuleren van de eis.
7.2 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten acht kwitanties, vijf memo’s, twee telefoontoestellen en vier SIM-kaarten, dienen te worden verbeurd- verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
7.3 Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, te weten een vliegticket en een reisschema dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikel 33, 33a en 47.
Opiumwet: artikel 2 en 10.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
14. 8.00 stk kwitantie;
15. 5.00 stk notitie en memo;
16. 1.00 stk telefoontoestel kl: zwart
Samsung;
17. 1.00 stk telefoontoestel kl: grijs
Samsung;
18. 4.00 stk kaart
SIM-kaart.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
12. 1.00 stk vliegticket
KLM;
13. 1.00 stk diverse
reisschema.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Terwiel-Kuneman, voorzitter,
mrs. Van Dam en Heidinga, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2006.
Mr. Heidinga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.