RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2006
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. C.M.E. Verhaegh, advocaat te Leiden,
het college van burgemeesters en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 22 maart 2005 (verzonden 24 maart 2005) heeft verweerder de eerder aan eiser verleende subsidie voor het slopen van de oude woning en het bouwen van de nieuwe woning aan de [adres] in het kader van het experiment vervangende nieuwbouw Oost definitief vastgesteld op een bedrag van € 18.065,77.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 mei 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 september 2005 (verzonden op 22 september 2005) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 november 2005 (ontvangen 2 november 2005), beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 augustus 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen en heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door M. van Santen, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
Ten aanzien van de bevoegdheid
2.1 Het besluit in primo d.d. 22 maart 2005 is afgesloten als volgt.
Burgemeester en wethouders van Haarlem,
hoofd bureau Informatie en Dienstverlening,
De ondertekening van het besluit is in opdracht (i.o.) gedaan door Van Heusden.
2.2 Eiser heeft betoogd dat niet duidelijk is of het besluit in primo door een bevoegde is genomen. Eiser houdt het ervoor dat verweerder niet betrokken is geweest bij de voorbereiding en vaststelling van het besluit. Ter zitting heeft eiser gesteld dat naar zijn mening in het besluit naar voren had moeten komen wie voor wie heeft getekend. Bovendien zijn de exacte naam en functie van Van Heusden niet bekend.
2.3 Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat een mandaat is verleend aan het hoofd bureau Informatie en dienstverlening, J.P. Duvekot (verder: Duvekot). Dit is schriftelijk vastgelegd. Vervolgens is er een ondermandaat verleend door Duvekot aan het hoofd vergunningen en toezicht, mevrouw Rietdijk (verder: Rietdijk), zodat zij bevoegd is te ondertekenen als Duvekot afwezig is. In dit geval heeft de leidinggevende onder Rietdijk, Van Heusden, het besluit ondertekend. Hiertoe heeft Rietdijk aan Van Heusden mondeling mandaat verleend. Van Heusden ondertekent altijd wanneer zowel Duvekot als Rietdijk afwezig zijn, aldus verweerder.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Tussen Rietdijk en Van Heusden is sprake van een ondertekeningsmandaat. Een ondertekeningsmandaat kan mondeling worden verleend. Nu het een ondermandaat betreft dat Rietdijk heeft verleend aan Van Heusden, is hiervoor op grond van artikel 10:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb) toestemming nodig van de mandaatgever, zijnde verweerder. Gesteld noch gebleken is dat verweerder de benodigde toestemming heeft verleend. Dit bevoegdheidgebrek wordt echter hersteld door het feit dat de beslissing op bezwaar wel door een bevoegde is genomen, namelijk door verweerder zelf. De grief faalt derhalve.
2.6 Verweerder heeft verklaard dat hij een mandaat heeft verleend aan Duvekot. Dit blijkt eveneens uit het slot van het besluit in primo, waar conform artikel 10:10 Awb staat dat het besluit is genomen namens burgemeester en wethouders van Haarlem. Een besluit dat Duvekot binnen de grenzen van diens bevoegdheid neemt, geldt als een besluit van verweerder. Dat verweerder, zoals eiser stelt, niet zelf betrokken was bij de voorbereiding en vaststelling van het besluit, is derhalve niet relevant. De grief faalt.
2.7 Voor zover eiser heeft bedoeld dat in het besluit naar voren had moeten komen wie aan wie een mandaat heeft verleend en op grond waarvan, kan deze grief niet slagen. Ten eerste is het vermelden van de exacte naam en functie van Van Heusden of het geven van een opsomming van wie aan wie mandaat heeft verleend, geen wettelijk vereiste. Ten tweede hoeft een besluit dat met een mandaat wordt genomen of wordt ondertekend, anders dan bij delegatie, geen mandaatsbesluit te vermelden.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.8 Eiser heeft bij brief van 6 mei 2005, ingekomen op 10 mei 2005, bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 22 maart 2005.
2.9 Ingevolge artikel 6:8 Awb vangt de termijn voor het indienen van bezwaar- of beroepschriften aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.10 Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
2.11 Een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:9 Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.12 Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.13 Vast staat dat het bestreden besluit is verzonden op 24 maart 2005. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de dag van verzending van het bestreden besluit is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Uitgaande van de aanvang van de termijn op 25 maart 2005 is deze geëindigd op 5 mei 2005. Aangezien 5 mei Hemelvaartsdag is, is de termijn op grond van artikel 1 Algemene Termijnenwet verlengd tot vrijdag 6 mei 2005.
2.14 Eiser heeft betoogd dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien hij zijn bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij het bezwaarschrift op vrijdag 6 mei 2005 tussen halfzes en zes in de brievenbus heeft gedeponeerd en dat hij op dat moment zag dat de buslichting van de brievenbus al was geweest voor die dag. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [partner van eiser], de partner van eiser.
2.15 Verweerder heeft zijn besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser gebaseerd op het feit dat op de enveloppe waarmee het bezwaarschrift is ingediend het poststempel met datum 8 mei 2005 staat.
2.16 In beginsel wordt bij verzending van een bezwaarschrift per post als uitgangspunt genomen dat het poststempel van de TPG als bewijs dient dat een stuk tijdig ter post is bezorgd. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering indien de indiener van het bezwaarschrift, eiser, aannemelijk maakt dat het stuk tijdig ter post is bezorgd. Hiertoe heeft eiser naast zijn eigen verklaring ter zitting, een ondersteunende verklaring van zijn partner overgelegd, dat eiser het bezwaarschrift, weliswaar na lichting van de brievenbus, op vrijdag 6 mei 2005 ter post heeft bezorgd.
2.17 De rechtbank stelt vast dat de onzekerheid over het tijdstip van de ter post bezorging van het bezwaarschrift, met deze verklaringen, niet door enig objectief verifieerbaar gegeven is weggenomen. Eiser heeft hiermee rechtens niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig, namelijk op 6 mei 2005, ter post is bezorgd. Eiser heeft overigens zelf het risico genomen dat hij niet zou kunnen bewijzen dat hij het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd, door op de laatste dag van de termijn, op de dag voor het weekend, pas tussen halfzes en zes zijn bezwaarschrift ter post te bezorgen. Bovendien heeft eiser, toen hij zag dat de brievenbus al was gelicht, het bezwaarschrift desalniettemin in de betreffende brievenbus gedeponeerd en geen nadere actie ondernomen. Eiser heeft nagelaten bijvoorbeeld ofwel het bezwaarschrift aan te bieden bij een op dat tijdstip nog geopend postkantoor of nog niet geleegde brievenbus, ofwel het bezwaarschrift naar verweerder te faxen, ofwel, zoals verweerder ook ter zitting opperde, verweerder telefonisch in kennis te stellen van het feit dat hij het bezwaarschrift op 6 mei 2005, na lichting van de brievenbus, had gepost. De grief faalt derhalve.
2.18 Voorts is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
2.19 Nu het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, rechter, en op 22 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.E.M. van Abbe, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.