RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers:
AWB 06-5518, 06-5524, 06-5598, 06-5602, 06-5607 (voorlopige voorziening)
AWB 06-5519, 06-5525, 06-5599, 06-5603, 06-5608 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2006
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
verweerder,
gemachtigde: mr. V.A. Textor, advocaat te Amsterdam,
derde partij
Stichting Faunabeheer Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
06-5518 (konijnen)
Bij besluit van 15 maart 2005, verzonden 16 maart 2005, heeft verweerder aan de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland (verder: Faunabeheereenheid) ontheffing verleend als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (Ffw) voor het doden van konijnen tussen zonsondergang en zonsopgang voor het werkgebied waartoe de bevoegdheid van de Faunabeheereenheid strekt. De ontheffing is verleend voor de periode van 16 maart 2005 tot en met 31 december 2007.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 18 maart 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden 29 juni 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld.
Op 13 december 2005 heeft verweerder een gewijzigd besluit genomen. Verweerder heeft daarbij het besluit op bezwaar uitdrukkelijk niet herroepen. Het beroep werd mede geacht te zijn ingediend tegen dit gewijzigde besluit.
Bij uitspraak van 13 februari 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, heeft de rechtbank verzoeksters beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar, alsmede het nadere besluit van verweerder d.d. 13 december 2005, vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het primaire besluit geschorst tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 13 juni 2006, verzonden op 28 juni 2006, heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft besloten de bestreden beslissing van 15 maart 2005 te wijzigen, onder wijziging en aanvulling van de motivering van dit besluit. Hiertegen heeft verzoekster op
3 juli 2006 opnieuw beroep ingesteld. Tevens heeft zij op dezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening. Bij schrijven van 2 augustus 2006 heeft verzoekster haar verzoekschrift nader aangevuld.
06-5524 (knobbelzwanen)
Bij besluit van 19 januari 2005 heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid ontheffing verleend, als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw voor het doden van knobbelzwanen en daarbij gebruik te maken van geweer en hond alsmede het zoeken, rapen, vernietigen of anderszins onklaar maken van eieren en nesten op de gronden waartoe de bevoegdheid van Faunabeheereenheid strekt. De ontheffing geldt voor de periode van
24 januari 2005 tot en met 31 december 2007. De eerder verleende ontheffing van 12 januari 2005 werd daarbij ingetrokken en vervangen door deze ontheffing.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brieven van 14 en 27 januari 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden op 29 juni 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld. Hangende beroep is een voorlopige voorziening gevraagd. Bij uitspraak van 25 augustus 2005 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 19 januari 2005 geschorst voor zover geldend binnen het gebied "De Abtskolk-de Putten" en voor de overige gebieden voor zover gelegen buiten de op de schadekaarten aangegeven gebieden waar in 2000-2002 voor meer dan € 115,-- per hectare schadeperceel schade is veroorzaakt door knobbelzwanen.
Bij uitspraak van 13 februari 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, heeft de rechtbank verzoeksters beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het primaire besluit geschorst tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 13 juni 2006, verzonden op 28 juni 2006, heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft besloten de bestreden beslissing van 19 januari 2005 te wijzigen, onder wijziging en aanvulling van de motivering van dit besluit. Hiertegen heeft verzoekster op
3 juli 2006 opnieuw beroep ingesteld. Tevens heeft zij op dezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening. Bij schrijven van 2 augustus 2006 heeft verzoekster haar verzoekschrift nader aangevuld.
06-5598 (wilde eenden)
Bij besluit van 18 maart 2005, verzonden 21 maart 2005, heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid ontheffing verleend als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw voor het doden van wilde eenden voor het werkgebied waartoe de bevoegdheid van de Faunabeheereenheid strekt. De ontheffing is verleend voor de periode van 21 maart 2005 tot en met 31 december 2007.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 maart 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden 29 juni 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld.
Op 13 december 2005 heeft verweerder een gewijzigd besluit genomen. Verweerder heeft daarbij het besluit op bezwaar uitdrukkelijk niet herroepen. Het beroep werd mede geacht te zijn ingediend tegen dit gewijzigde besluit.
Bij uitspraak van 13 februari 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, heeft de rechtbank verzoeksters beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar, alsmede het nadere besluit van verweerder d.d. 13 december 2005, vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het primaire besluit geschorst tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 13 juni 2006, verzonden op 28 juni 2006, heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft besloten de bestreden beslissing van 15 maart 2005 te wijzigen, onder wijziging en aanvulling van de motivering van dit besluit. Hiertegen heeft verzoekster op
3 juli 2006 opnieuw beroep ingesteld. Tevens heeft zij op dezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening. Bij schrijven van 2 augustus 2006 heeft verzoekster haar verzoekschrift nader aangevuld.
06-5602 (hazen)
Bij besluit van 24 februari 2005, verzonden 1 maart 2005, heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid ontheffing verleend als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw voor het doden van hazen voor het werkgebied waartoe de bevoegdheid van de Faunabeheereenheid strekt. De ontheffing is verleend voor de periode van 24 februari 2005 tot 1 januari 2008.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 3 maart 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden 29 juni 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld.
Op 13 december 2005 heeft verweerder een gewijzigd besluit genomen. Verweerder heeft daarbij de besluiten op bezwaar uitdrukkelijk niet herroepen. Het beroep werd mede geacht te zijn ingediend tegen dit gewijzigde besluit.
Bij uitspraak van 13 februari 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, heeft de rechtbank verzoeksters beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar, alsmede het nadere besluit van verweerder d.d. 13 december 2005, vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het primaire besluit geschorst tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 13 juni 2006, verzonden op 28 juni 2006, heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft besloten de bestreden beslissing van 21 maart 2005 te wijzigen, onder wijziging en aanvulling van de motivering van dit besluit. Hiertegen heeft verzoekster op
3 juli 2006 opnieuw beroep ingesteld. Tevens heeft zij op dezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening. Bij schrijven van 2 augustus 2006 heeft verzoekster haar verzoekschrift nader aangevuld.
06-5607 (overzomerende ganzen)
Bij besluit van 3 februari 2005, verzonden 4 februari 2005, heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid ontheffing verleend als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw voor het doden van overzomerende grauwe ganzen buiten genoemde foerageergebieden en daarbij gebruik te maken van geweer en hond alsmede het zoeken, rapen, vernietigen of anderszins onklaar maken van nesten op de gronden waartoe de bevoegdheid van de Faunabeheereenheid strekt. De ontheffing heeft voorts betrekking op de foerageergebieden waarbinnen het beperkt doden van broedparen van grauwe ganzen is toegestaan met als doel regulering van de stand van broedparen. Daarnaast is ontheffing verleend voor het vangen en doden van ruiende genoemde ganzensoorten met behulp van netten, alsmede voor het doden van Canadese ganzen, kolganzen (periode 1 april tot 30 september) en brandganzen (periode 15 mei tot en met 30 september) en daarbij gebruik te maken van geweer en hond en het zoeken, rapen, vernietigen of anderszins onklaar maken van eieren en nesten op de gronden waartoe de bevoegdheid van de Faunabeheereenheid strekt. De ontheffingen zijn, met verschillende ingangsdata, verleend tot en met 31 december 2007.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 5 februari 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden 1 juli 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld. Hangende beroep is een voorlopige voorziening gevraagd. Bij uitspraak van 25 augustus 2005 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 3 februari 2005 geschorst voor zover geldend binnen het gebied "De Abtskolk-de Putten" en voor de overige gebieden voor zover gelegen buiten de op de schadekaarten aangegeven gebieden waar in 2000-2002 voor meer dan € 115,-- per hectare schadeperceel schade is veroorzaakt door ganzen.
Bij uitspraak van 13 februari 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, heeft de rechtbank verzoeksters beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het primaire besluit geschorst tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 13 juni 2006, verzonden op 28 juni 2006, heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft besloten de bestreden beslissing van 3 februari 2005 te wijzigen, onder wijziging en aanvulling van de motivering van dit besluit. Hiertegen heeft verzoekster op
3 juli 2006 opnieuw beroep ingesteld. Tevens heeft zij op dezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening. Bij schrijven van 2 augustus 2006 heeft verzoekster haar verzoekschrift nader aangevuld.
De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn behandeld ter zitting van 8 augustus 2006, alwaar voor eiseres zijn verschenen A.P. de Jong en H. Niesen. Voor verweerder zijn verschenen mr. V.A. Textor, advocaat en H. van der Bruggen, werkzaam bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Voorts is verschenen P.B. van Houten, werkzaam bij de Faunabeheereenheid.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn bij mondelinge uitspraak de verleende ontheffingen geschorst met ingang van 9 augustus 2006, de datum waarop de door de rechtbank op 13 februari 2006 gelaste schorsing verliep, tot datum uitspraak, welke is bepaald op heden.
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 De voorzieningenrechter ziet zich geplaatst voor de vraag of de bestreden besluiten voldoen aan de geldende wettelijke bepalingen en het door verweerder gevoerde beleid en of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bestreden ontheffing te verlenen.
2.3 Artikel 68 Ffw luidt, voor zover van toepassing:
1. Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kunnen gedeputeerde staten, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en 72, vijfde lid:
[...]
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren;
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna;
[...]
2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
2.4 Tussen partijen is in geschil of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan hetgeen waarvoor de ontheffingen zijn verleend en of daarnaast is aangetoond dat er sprake is van belangrijke schade.
2.5 Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op de beleidsnotitie ter uitvoering van de Ffw, van 27 augustus 2002, welke is aangepast bij besluit van 13 juni 2006, onder andere, zo blijkt uit dit besluit, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 6 februari 2006. De beleidsnotitie - voor zover hier van belang - is als volgt aangepast:
Bladzijde 27 eerste alinea komt te luiden:
[...] Voor bepaalde schadesituaties stellen Gedeputeerde Staten op voorhand vast dat zonder ingrijpen belangrijke schade zal optreden. Dit geldt voor de combinaties van schadesoorten en gewassen in gebieden die zijn aangegeven op de jaarlijks door het Faunafonds te leveren 'schadekaarten'. Deze bevatten de (postcode)gebieden waarin zich de afgelopen jaren schadegevallen hebben voorgedaan van meer dat € 250,- per schadegeval. Deze kaarten zijn een weergave van uitgekeerde tegemoetkomingen in landbouwschade. Het Faunafonds stelt als voorwaarde dat pas tot uitbetaling van deze tegemoetkoming kan worden overgegaan als de grondgebruiker minimaal twee preventieve middelen heeft ingezet. Daarom ziet Gedeputeerde Staten in deze kaarten ook het bewijs dat in deze gebieden de inzet van preventieve middelen kennelijk niet leiden tot het voorkomen van belangrijke schade.
Hoofdstuk 6 Ontheffingverlening bladzijde 24:
[...]
Onbekende postcodegebieden
In onbekende postcodegebieden verleent de provincie Noord-Holland geen ontheffingen op voorhand (aan de Faunabeheereenheid). De ontheffingverlening vindt door de provincie Noord-Holland zelf plaats. In dit proces, voorafgaande aan de ontheffingverlening, controleert de provincie zelf of preventieve maatregelen genomen kunnen worden. Alleen nadat de provincie heeft geconstateerd en zich ervan heeft vergewist dat preventieve maatregelen onvoldoende bevredigende werking hebben, kan ontheffingverlening plaatsvinden.
[...]
Bekende postcodegebieden
Het Faunabeheerplan biedt de onderbouwing voor een zogenaamde 'ontheffing op voorhand' die door ons wordt verleend. De provincie Noord-Holland geeft de Faunabeheereenheid opdracht om voorafgaand aan alle doorschrijvingen te controleren of preventieve maatregelen zijn genomen en vast te stellen dat deze geen bevredigende werking hebben. De Faunabeheereenheid rapporteert hierover aan de provincie. Daarna is pas activering van de doorschrijving mogelijk.
In de Nota van wijziging beleidsnotitie Flora- en faunawet van Gedeputeerde Staten d.d. 13 juni 2006, wordt voorts overwogen:
De motivering dat 'andere bevredigende oplossingen' hebben gefaald, wordt geleverd door de schadekaarten van het Faunafonds. Het Faunafonds keert immers pas tegemoetkomingen in de schade uit, als zij zichzelf heeft verzekerd van het feit dat de betreffende grondgebruiker voldoende preventieve middelen heeft ingezet. Het Faunafonds levert jaarlijks geactualiseerde kaarten met gebieden waar zij recent tegemoetkomingen in de schade heeft uitgekeerd. [...]
De beslissingen op bezwaar worden genomen ten aanzien van ontheffingen voor het doden van knobbelzwanen, overzomerende ganzen, [...], wilde eenden, [...], konijnen, hazen en [...]
Voor al deze beslissingen op bezwaar geldt dat op grond van het nieuwe provinciaal beleid alleen ontheffing op voorhand wordt verleend voor de door het Faunafonds aangegeven bekende landbouwschadegebieden. [...]
2.6 Dit beleid waarbij een ontheffing 'op voorhand' slechts wordt verleend voor de bekende schadegebieden en waarbij voor de niet bekende schadegebieden geen ontheffing (op voorhand) wordt verleend (waarvoor dus een individuele ontheffing bij gedeputeerde staten dient te worden aangevraagd) geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen blijk van een onjuiste toepassing van artikel 68 Ffw, voor wat betreft de voorwaarde dat geen andere bevredigende oplossingen bestaan. Immers, nu wordt gekeken naar de compensatie van de schade die in het verleden door het Faunafonds is uitgekeerd, en het Faunafonds slechts overgaat tot het doen van schadecompensatie na controle van de vraag of de grondgebruiker voldoende preventieve middelen heeft ingezet, is het vereiste dat geen andere bevredigende oplossingen bestaan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gewaarborgd. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is, mede bezien tegen de achtergrond van de eerdere uitspraak in beroep d.d. 13 februari 2006.
2.7 Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich geplaatst voor de vraag of verweerder de bestreden besluiten heeft genomen in overeenstemming met het hiervoor weergegeven beleid. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Hiervoor is het volgende redengevend.
2.8 In artikel 7:11, tweede lid, Awb is bepaald dat voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in de beslissingen op bezwaar de beslissingen in primo niet heeft herroepen. Integendeel, in de beslissingen op bezwaar heeft verweerder besloten de beslissingen in primo te wijzigen, onder wijziging en aanvulling van de motivering van de beslissingen. Het gevolg is dat de primair verleende ontheffingen nog altijd geldig zijn. Vervolgens heeft verweerder in de beslissingen op bezwaar - voor zover hier relevant - het volgende overwogen.
Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden (samengevat weergegeven).
De Faunabeheereenheid is bevoegd de verleende ontheffing om te zetten in machtigingen aan grondgebruikers en jachtaktehouders (de gemachtigden). De Faunabeheereenheid blijft als houder van de ontheffing verantwoordelijk voor het naleven van de voorschriften waaronder deze ontheffing is verleend. [...]
De ontheffing [...] is door ons verleend voor het hele gehele werkgebied van de faunabeheereenheid Noord-Holland. Hierover heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 17 november 2004 overwogen dat er een concrete dreiging van schade moet bestaan, alvorens een ontheffing als bedoeld in artikel 68 Ffw kan worden verleend. [...] Gelet op het voorgaande kan de ontheffing door de faunabeheereenheid slechts worden doorgeschreven (met andere woorden een machtiging kan worden verleend tot gebruik van de ontheffing) voor die gebieden, die voorkomen op de door het Faunafonds aangeleverde kaarten, waarin in het jaar 2004 de schadedrempel van € 250,- per geval werd gehaald, dan wel overschreden. De door de Faunabeheereenheid verleende machtigingen zullen regelmatig door ambtenaren van de provincie Noord-Holland worden gecontroleerd.
Uit het bovenstaande volgt dat ontheffing aan de Faunabeheereenheid slechts wordt verleend voor de gebieden die op de schadekaarten van het Faunafonds zijn aangemerkt als gebieden waar in het verleden een tegemoetkoming voor schade is uitgekeerd. [...]
Wordt door de Faunabeheereenheid een verzoek tot doorschrijving ontvangen van een grondgebruiker, wiens landerijen zijn gelegen in een postcodegebied waarin de € 250,- grens niet wordt gehaald, zal ontheffingverlening slechts kunnen plaatsvinden door de provincie Noord-Holland. [...]
Op grond van al het voorgaande menen wij de ontheffing op goede gronden te hebben verleend.
2.10 De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op bovenomschreven motivering, verweerder geen duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of de in geding zijnde ontheffingen, zoals door verweerder verleend aan de Faunabeheereenheid, gelden voor de gehele provincie Noord-Holland, of alleen gelden voor de bekende schadegebieden aangegeven op de schadekaarten van het Faunafonds. Immers, in de beslissingen op bezwaar geeft verweerder eerst aan dat de ontheffingen zijn verleend voor de hele provincie Noord-Holland, maar dat doorschrijving door de Faunabeheereenheid pas mogelijk is voor gebieden die voorkomen op de genoemde schadekaarten. Daarna geeft verweerder aan dat de ontheffingen aan de Faunabeheereenheid slechts zijn verleend voor de gebieden die voorkomen op de genoemde schadekaarten.
2.11 Ter zitting heeft verweerder evenmin duidelijkheid kunnen verschaffen. Zo is namens verweerder op vragen van de voorzieningenrechter over het gebied "De Abtskolk-De Putten" meegedeeld, dat de verleende ontheffing ook geldt voor dit gebied. Dit standpunt is ook zo verwoord in de overgelegde pleitnota. Echter, in de loop van de zitting concludeerde verweerder dat de ontheffing toch niet gold voor het gebied "De Abtskolk-De Putten", omdat het niet voorkomt op de schadekaarten. Ook werd namens verweerder ter zitting aangegeven, naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter, dat eerst bij het verlenen van de machtiging (dus bij de doorschrijving) door de Faunabeheereenheid wordt gekeken of het gebied waarvoor de machtiging wordt gevraagd valt onder een gebied dat voorkomt op de schadekaarten van het Faunafonds. Dit standpunt wijst erop dat verweerder van oordeel is dat de onderhavige ontheffingen gelden voor het hele werkgebied van de Faunabeheereenheid. Verweerder heeft derhalve ter zitting, net als in de beslissingen op bezwaar, zijn standpunt ten aanzien van de inhoud van de ontheffingen niet inzichtelijk gemaakt.
2.12 Nu niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre de ontheffing is verleend voor gebieden die niet op de schadekaarten staan, voldoet verweerder niet, althans kan niet worden vastgesteld of verweerder aan zijn eigen beleid voldoet. Immers, volgens het gewijzigde beleid van verweerder kunnen ontheffingen (aan de Faunabeheereenheid) slechts worden verleend voor de gebieden in Noord-Holland die voorkomen op de schadekaarten van het Faunafonds en niet voor de gehele provincie Noord-Holland.
2.13 Evenmin is de situatie waarbij de ontheffing wordt verleend voor de gehele provincie Noord-Holland, maar doorschrijving slechts plaatsvindt voor de gebieden die voorkomen op de genoemde schadekaarten in overeenstemming met het bepaalde in artikel 68 Ffw, nu in dit artikel is opgenomen dat ontheffing kan worden verleend "wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat". Verwezen wordt hiertoe ook naar de eerdere uitspraak d.d. 13 februari 2006. Indien de ontheffing op voorhand wordt verleend voor het gehele werkgebied van de Faunabeheereenheid en eerst bij de doorschrijving wordt gekeken of de gebieden voorkomen op de schadekaarten van het Faunafonds, is sprake van strijd met artikel 68 Ffw. Alleen voor zover al op het moment van de ontheffingverlening door verweerder zelf rekening wordt gehouden met de schadekaarten, wordt het vereiste in artikel 68 Ffw dat geen andere bevredigende oplossingen bestaan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gewaarborgd.
2.14 Verweerder heeft de bestreden beslissingen genomen in strijd met de artikelen 7:12 en 4:84 Awb.
2.15 Voorts heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 7:11, tweede lid, Awb. Verweerders heroverweging is inhoudelijk van dien aard, dat verweerder de primaire besluiten had dienen te herroepen en nieuwe besluiten had dienen te nemen, in plaats van, onder gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, de motivering te wijzigen en aan te vullen.
2.16 Gelet op het voorstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De overige grieven behoeven geen bespreking meer.
2.17 De bestreden beslissingen op bezwaar d.d. 13 juni 2006 zullen worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 4:84, 7:12 en 7:11 Awb. Verweerder zal worden opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om op de voet van 8:75, vijfde lid, Awb, de primaire besluiten te schorsen tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissingen op bezwaar.
2.18 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de beslissingen op bezwaar;
3.3 bepaalt dat Gedeputeerde Staten met in achtneming van deze uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar dient te nemen;
3.4 schorst, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb, de primaire besluiten tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissingen op bezwaar;
3.5 veroordeelt Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 16,95 te betalen door Gedeputeerde Staten aan eiseres;
3.6 gelast dat de provincie Noord-Holland het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 2.810,- (5x € 281,- wat betreft de beroepen en 5x € 281,- wat betreft de voorlopige voorzieningen) aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, en op
14 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.