ECLI:NL:RBHAA:2006:AY7671

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2177
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.G. Kemmers
  • A. Roelvink - Verhoeff
  • A.M. van Amsterdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en boetebeschikkingen in verband met kilometeradministratie taxi

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een taxichauffeur en eigenaar van een taxi-onderneming, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) en bijbehorende boetebeschikkingen die aan eiser zijn opgelegd over de periode van 13 februari 1998 tot en met 12 februari 2001. De naheffingsaanslagen zijn gebaseerd op het vermoeden dat eiser een kilometertelleronderbreker in zijn taxi heeft ingebouwd, waardoor de kilometeradministratie niet controleerbaar is. Eiser heeft betoogd dat de auto uitsluitend voor taxivervoer is gebruikt en dat de kilometeradministratie correct is. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de auto geheel of nagenoeg geheel voor taxivervoer is gebruikt. De rechtbank wijst op de gebreken in de kilometeradministratie en de aanwezigheid van de kilometertelleronderbreker, die de controleerbaarheid van de administratie in gevaar heeft gebracht. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen, en vermindert de boetes. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en dient de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak biedt inzicht in de eisen die aan de kilometeradministratie van taxichauffeurs worden gesteld en de gevolgen van het niet voldoen aan deze eisen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2177
Uitspraakdatum: 29 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 22 december 2003 over het tijdvak 13 februari 1998 tot en met 12 februari 1999 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.027, alsmede bij beschikking met dezelfde dagtekening een boete van € 1.027.
1.2. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 22 december 2003 over het tijdvak 13 februari 1999 tot en met 12 februari 2000 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.167, alsmede bij beschikking met dezelfde dagtekening een boete van € 1.167.
1.3. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 22 december 2003 over het tijdvak 13 februari 2000 tot en met 12 februari 2001 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.024, alsmede bij beschikking met dezelfde dagtekening een boete van € 1.024.
1.4. Eiser heeft tegen voormelde naheffingsaanslagen en beschikkingen een bezwaarschrift ingediend dat op 12 december 2003 door verweerder is ontvangen.
1.5. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 april 2005 de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boeten verminderd tot respectievelijk € 513, € 583 en € 512.
1.6. Het daartegen door eiser ingediende beroepschrift is op 1 april 2005 bij de rechtbank ingekomen.
1.7. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.8. Verweerder heeft bij brieven van 13 april en 24 mei 2006 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2006. Voormelde zaak is behandeld tegelijk met de zaken 05/1120, 05/1121 en 05/1123 tot en met 05/1128. Verschenen is eiser, vergezeld van zijn gemachtigde A. Namens verweerder is verschenen B, tot bijstand vergezeld van C, D en E. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en een exemplaar ervan aan eiser en de rechtbank overgelegd. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de gedingstukken
2. Feiten
2.1. Eiser is taxichauffeur. Hij is enig aandeelhouder van F B.V. Deze besloten vennootschap, eiser, de echtgenote van eiser, J.M. X-G, H en I zijn de vennoten van de Vennootschap onder firma Taxi 000 (hierna: Taxi 000), waarin een taxi-onderneming wordt uitgeoefend. Het deel van de netto opbrengst van Taxi 000 dat toekomt aan eiser en aan F B.V. wordt aangemerkt als inkomsten van Vennootschap onder firma X/F 000 (hierna: de vof), waarvan eiser en F B.V. de vennoten zijn. De winst van de vof wordt geheel aangemerkt als winst uit onderneming van eiser.
2.2. Eiser is van 13 februari 1998 tot en met 30 augustus 2004 kentekenhouder van de auto van het merk J, type R, automaat, met het kenteken 00-00-00 (hierna: de auto). Voormelde auto wordt gebruikt in de taxi-onderneming van Taxi 000. De chauffeurs van de auto zijn eiser en H. De auto behoort voor 50 % tot het ondernemingsvermogen van de vof. De andere 50 % wordt gerekend tot het ondernemingsvermogen van H. Op16 februari 1998 is door Taxameter inbouw- en reparatiebedrijf K (hierna: K) een taxameter in de auto ingebouwd. Eiser heeft hiervan geen factuur kunnen tonen.
2.3. Op verzoek van eiser is met toepassing van artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) per 13 februari 1998 voor de auto vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend.
2.4. De in het geding zijnde naheffingsaanslagen zijn vastgesteld aan de hand van de conclusies getrokken uit een door de Belastingdienst Q in het kader van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 ingesteld onderzoek. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in een rapport van 15 april 2003. In voormeld rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“3.2. Kilometertelleronderbreker
Uit aan de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens is gebleken dat in de auto met het kenteken 00-00-00 een kilometertelleronderbreker is ingebouwd. Als de kilometertelleronderbreker tijdens het rijden is ingeschakeld blijven de kilometerteller, de snelheidsmeter en de dagteller normaal doorlopen. Pas na afloop van het gebruik van de onderbreker springt de kilometerstand terug naar de beginstand bij het inschakelen van de onderbreker.
(...)
3.5 Conclusie ten aanzien van de kilometeradministratie
Op grond van de volgende punten is er geen sprake van een juiste en controleerbare kilometeradministratie;
- Van de in de administratie aanwezige rittenkaarten worden hoofdzakelijk alleen de vakken verschil ingevuld. Hierdoor is er dus op geen enkele wijze sprake van een controleerbare sluitende kilometeradministratie.
- In de auto is een kilometertelleronderbreker ingebouwd, waardoor er geen waarde aan de juistheid van de kilometeradministratie kan worden gehecht omdat de controleerbaarheid op volledigheid hierdoor onmogelijk wordt.
- De kilometerstand van de auto fluctueert ten opzichte van de stand van de taxameter. Dit kan verklaar(...)(d) worden door het in- of uitgeschakeld zijn van de kilometertelleronderbreker.
- De auto rijdt daadwerkelijk rond op momenten dat er volgens de aanwezige administratie niet gereden is. Er kan op deze momenten met of zonder ingeschakelde taxameter gereden zijn. Door op deze momenten de kilometertelleronderbreker in te schakelen zijn deze kilometers niet meer te achterhalen en blijft de administratie op papier sluitend.
Overige administratie
4.1 Taxameter
4.1.1 Vastlegging van ritten in de taxameter
De taxameter is een geijkte, op grond van de wet personenvervoer voorgeschreven meter waarmee wordt bijgehouden wat de ritopbrengsten van de taxi zijn.
(...)
In de aankondigingsbrief betreffende het boekenonderzoek zijn de gegevens van de taxameter opgevraagd.
Omdat de gegevens van de taxameter niet worden bewaard (en/of aan de inspecteur verstrekt) kunnen deze niet vergeleken worden met de gegevens van de rittenkaarten. Door het indrukken van een knop op de taxameter wordt het display geschoond en is de dagomzet niet meer oproepbaar(...). In de taxameter worden de gegevens weggeschreven en vastgelegd op een elektronische gegevensdrager. Deze gegevens kunnen kort- en langdurig worden bewaard(...) Omdat de gegevens van de taxameter niet worden bewaard en/of geprint kunnen deze niet worden vergeleken met de gegevens van de rittenkaarten.
4.2 Rittenkaarten
4.2.1 Algemeen
De rittenkaart (staat) is een primaire vastlegging (...) en dient na iedere gereden rit (...) volledig ingevuld te worden.
(...)
4.4 Conclusie ten aanzien van de overige administratie
Op grond van de volgende punten voldoet ook de overige administratie niet aan de eisen zoals vermeld(...) in artikel 52 van de Awr.
- Ten aanzien van de taxameter is er niet voldaan aan de bewaarplicht van artikel 52 Awr.
- De rittenkaarten zijn niet of niet volledig ingevuld.
- (...)
Door deze gebreken is de controle op de juistheid en volledigheid van de overige administratie onmogelijk geworden.”
2.5. In diverse door verweerder overgelegde processen-verbaal van de Rijksverkeersinspectie wordt door taxichauffeurs verklaard dat een kilometertelleronderbreker (kto) in hun taxi is ingebouwd en dat dit bij 90 % van de Amsterdamse straattaxi’s het geval is.
2.6. Bij een doorzoeking van het huis van een werknemer van K is een aantekeningenschrift in beslag genomen waarin staat vermeld:
“16/2/98 000 R tijd 2 + diode”sinds 13 februari 1998 kentekenhouder
Deze werknemer heeft tegenover de bij Politie S werkzame verbalisanten verklaard (bijlage XVIII,5 verweerschrift):
“De witte map hoort bij mijn werk. Om precies te zijn is de map van mijn vriendin en de aantekeningen zijn van werk. De aantekeningen die erin zitten gaan onder andere over door mij ingebouwde kilometerstandonderbrekers. Er zitten ook aantekeningen in over door mij ingebouwde taximeters maar het meer en deel van de aantekeningen gaat over de inbouw
van kilometerstandonderbrekers. Ik heb aangetekend wanneer, bij welk taxinummer, bij welk merk en type auto en in sommige gevallen op welke manier ik een kilometerstand onderbreker heb ingebouwd.
(...)
De datum is de datum waarop ik de kilometertelleronderbreker heb ingebouwd. Het drie- of vier-cijferige getal betreft het taxinummer. Vervolgens heb ik het merk of het type auto genoteerd. De aantekening “tijd 2” geeft een bepaalde schakeling aan. Het geeft niets aan omtrent de tijdsduur van het inbouwen.”
2.7. In het als bijlage bij het verweerschrift overgelegde verweerschrift inzake de procedure met kenmerk 05/1127 – de aanduiding 05/1126 WAZ in de aanhef daarvan berust op een misverstand - zijn in bijlage XVIII overgelegd processen-verbaal van Fiod Vestiging T en regiopolitie S in verband met onderzoek naar mogelijke fraude binnen de taxibranche. Hierin is door de eigenaar en medewerkers van het bedrijf dat zich bezighield met het inbouwen van taxameters onder meer verklaard:
“De omzet van de kilometertelleronderbrekers staat vaak geboekt onder balieverkoop of diversen of handzenders, dit omdat degene die de kilometertelleronderbrekers kochten zich niet bekend wilde maken of wilde worden...
(...)
Tot nu toe heb ik alle verdiensten van de onderbrekers buiten de boeken gehouden en dat geldt ook voor (...) het geld was dus zwart.
(...)
Zoals ik al eerder heb verklaard gaven wij de klanten geen rekening met betrekking tot de
inbouw van kilometertelleronderbrekers.
(...)
Door (...) werden er in de jaren 1997, 1998 en 1999 gemiddeld zo’n zeven kilometeronderbrekers per week ingebouwd. Zeker weten doe ik dit niet. Het kunnen er ook meer geweest zijn. In ieder geval minder dan zeven zullen het er in ieder geval niet geweest zijn.”
2.8.1. Verweerder in de procedure met kenmerk 05/1127 heeft vergelijkingen gemaakt tussen enerzijds het totaal aantal met de auto gereden kilometers volgens de rittenkaarten tot en met een bepaalde dag en anderzijds de kilometerstand volgens andere bronnen aan het eind van deze dag.
2.8.2. Op 20 augustus 1998 is een verschil van 1788 kilometer geconstateerd tussen het totaal van de gereden ritten en de eindstand volgens de rittenkaart.
Het totaal aantal gereden kilometers volgens de rittenkaarten bedroeg op 30 november 1998 60.323, terwijl de kilometerstand volgens een garagenota van dezelfde datum 62.003 bedroeg, een verschil van 1680 kilometer.
Het totaal aantal gereden kilometers volgens de rittenkaarten bedroeg op 31 december 1998 66.458, terwijl de kilometerstand volgens een opgave van eiser aan verweerder 68.000 bedroeg, een verschil van 1542 kilometer.
2.8.3. Het totaal aantal gereden kilometers volgens de rittenkaarten bedroeg op 26 februari 1999 77.065, terwijl de kilometerstand volgens een garagenota van dezelfde datum 79.604 bedroeg, een verschil van 2539 kilometer.
Op 30 maart 1999 is een verschil van 2346 kilometer geconstateerd tussen het totaal van de gereden ritten en de eindstand volgens de rittenkaart.
Op 2 mei 1999 is een verschil van 2440 kilometer geconstateerd tussen het totaal van de gereden ritten en de eindstand volgens de rittenkaart.
Het totaal aantal gereden kilometers volgens de rittenkaarten bedroeg op 5 mei 1999 92.240, terwijl de kilometerstand volgens een garagenota van dezelfde datum 94.646 bedroeg, een verschil van 2406 kilometer.
2.8.4. Het totaal aantal gereden kilometers volgens de rittenkaarten bedroeg op 5 januari 2000 144.950, terwijl de kilometerstand volgens een garagenota van dezelfde datum 149.090 bedroeg, een verschil van 4140 kilometer.
Het totaal aantal gereden kilometers volgens de rittenkaarten bedroeg op 18 augustus 2005 188.670, terwijl de kilometerstand volgens een garagenota van dezelfde datum 194.267 bedroeg, een verschil van 5597 kilometer.
Het totaal aantal gereden kilometers volgens de rittenkaarten bedroeg op 27 september 2000 197.180, terwijl de kilometerstand volgens een garagenota van dezelfde datum 202.805 bedroeg, een verschil van 5625 kilometer.
Het totaal aantal gereden kilometers volgens de rittenkaarten bedroeg op 27 december 2000 218.107, terwijl de kilometerstand volgens een op dezelfde datum bij de belastingdienst ingediende opgave 224.700 bedroeg, een verschil van 6593 kilometer.
2.9. Naar aanleiding van de uitkomsten van eerdervermelde controle heeft verweerder de in het geding zijnde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen vastgesteld.
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslagen en de boeten terecht zijn opgelegd.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding alsmede naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet MRB is bepaald dat onder de naam ‘motorrijtuigenbelasting’ een belasting wordt geheven ter zake van het houden van - onder meer - een personenauto.
Artikel 6 Wet MRB houdt in dat de belasting voor een personenauto wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.
Blijkens artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet MRB wordt een motorrijtuig gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet.
4.2. Artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Wet MRB (tekst tot en met 2000) houdt in dat vrijstelling van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.
De hiervoor genoemde voorwaarden en beperkingen zijn gesteld in het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit).
In artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit is bepaald dat vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt, indien een verklaring wordt overgelegd van de exploitant van het motorrijtuig dat het motorrijtuig geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.
4.3. Eiser, die zich op het standpunt stelt dat de auto niet in privé is gebruikt, dient aannemelijk te maken dat de auto geheel of nagenoeg geheel, dat wil zeggen voor ten minste 90 procent, voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt. Eiser voert hiertoe hoofdzakelijk aan dat de auto alleen voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt, omdat hij en de andere chauffeurs gezien de roosters geen tijd hadden om de auto in privé te gebruiken en omdat zij allen in privé over andere auto’s beschikten, waarbij eiser zelfs twee privé-auto’s had Volgens eiser heeft hij de verschillen in kilometerstanden die in eerste instantie door verweerder waren geconstateerd, voldoende weerlegd. Eiser ontkent voorts dat er een kto in de auto was ingebouwd.
4.4. Verweerder stelt hiertegenover dat de kilometeradministratie onder meer door het aanwezig zijn van een kto ondeugdelijk en materieel onbetrouwbaar is. De bewijslast van de aanwezigheid van een kto rust op verweerder.
4.5. Na afweging van de verklaring van eiser tegen het door verweerder ingebrachte bewijs is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het aan de stukken te ontlenen sterke vermoeden dat een kto is ingebouwd, door eiser onvoldoende gemotiveerd is weersproken.
De omstandigheden die tot deze conclusie hebben geleid zijn de volgende:
- Uit door diverse taxichauffeurs tegenover politiefunctionarissen afgelegde verklaringen (waarvan de processen-verbaal tot de gedingstukken behoren) blijkt dat in en omstreeks 1998 op ruime schaal kto’s zijn ingebouwd in taxi’s.
- Uit de onder 2.7. vermelde door de eigenaar van het taxameterinbouwbedrijf afgelegde verklaringen blijkt dat het vanaf 1997 tot de gebruikelijke werkzaamheden van K behoorde om naast taxameters kto’s in te bouwen.
- Uit de onder 2.6. opgenomen verklaringen van een werknemer van K blijkt dat deze zich bezighield met het inbouwen van kto’s en hiervan aantekening hield in een schrift.
Nu de aantekening in dit schrift op 16/2/1998 betrekking heeft op (Taxi) 000 acht de rechtbank aannemelijk dat in de auto van eiser een kto is ingebouwd. Voor dit oordeel baseert de rechtbank zich mede op de verklaring van K dat de betalingen voor de inbouw van kto’s buiten de boeken werd gehouden en op de omstandigheid dat eiser voor de eveneens op 16/2/1998 ingebouwde taxameter geen factuur kan overleggen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat alle facturen van het inbouwbedrijf zijn nagelopen en dat van Taxi 000 niets is aangetroffen.
De rechtbank acht - gelet op het inbouwen van een kto en de daarmee gepaard gaande kosten, kort na aankoop van de onderhavige auto en ingebruikname als taxi - het voorts aannemelijk en gaat ervan uit dat de kto is gebruikt om een deel van de daadwerkelijk verreden kilometers niet door de kilometerteller te laten registreren.
4.6. Gelet op het voorgaande dient bij de beoordeling van de door eiser overgelegde kilometeradministratie, welke geheel is gebaseerd op de door eiser ingevulde rittenstaten, rekening te worden gehouden met de aanwezigheid en het gebruik van de kto. Nu de rittenstaten door eiser zijn ingevuld aan de hand van de stand van de kilometerteller en deze standen door het gebruik van de kto, gezien de onder 2.4. vermelde werking ervan, zijn gemanipuleerd, dient de kilometeradministratie als onbetrouwbaar te worden aangemerkt. Aangezien geen ander bewijs met betrekking tot het gebruik van de auto aanwezig is, leidt dit tot de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto geheel of nagenoeg geheel voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 76 van de Wet MRB heeft verweerder de in het geding zijnde naheffingsaanslagen derhalve terecht vastgesteld.
4.7. De stelling van eiser dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven vanwege onregelmatigheden bij het horen van eiser door verweerder in de bezwaarfase, wordt door de rechtbank verworpen.
De aanwezigheid van de controlerend ambtenaar bij dit gesprek is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om de uitspraak te vernietigen, nu naast deze ambtenaar een medewerker aanwezig was die niet in een eerdere fase bij het opleggen van de naheffingsaanslagen bij het proces was betrokken.
Ook de omstandigheid dat verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt in de bezwaarfase nieuwe feiten aanvoert, kan niet leiden tot vernietiging van de uitspraak nu niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn verdediging is geschaad.
4.8. De stelling dat verweerder omstreeks 1984/1985 de toezegging heeft gedaan dat eiser geen kilometeradministratie behoefde bij te houden vanwege het ontbreken van privé-gebruik, heeft eiser niet nader onderbouwd. Voor zover eiser hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, faalt dit beroep bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.9. Artikel 77 van de Wet MRB bepaalt dat in het geval van artikel 76 van de Wet MRB artikel 37 van die wet van overeenkomstige toepassing is. Nu in voormeld artikel 37 onder meer is bepaald dat artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing is. Op grond van laatstgenoemd artikel is in een geval als het onderhavige sprake van een verzuim ter zake waarvan verweerder eiser een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen.
De door verweerder opgelegde boeten zijn derhalve in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. De rechtbank is nochtans van oordeel dat de boeten te hoog zijn gezien het
repeterende karakter daarvan in de samenhangende zaken, genoemd onder 1.9. De rechtbank acht een boete van per saldo 25 % van de nageheven belasting onder de gegeven omstandigheden passend en geboden.
4.10. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep gegrond en dient de uitspraak te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, met een wegingsfactor van 1, zijnde in totaal € 644, te verdelen over de onderwerpelijke zaak en de samenhangende zaak 05/1120).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen;
- vermindert de boeten tot respectievelijk € 256, € 291 en € 256;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, mr. A. Roelvink - Verhoeff en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.