RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 6696 AWBZ
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2006
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
wettelijk vertegenwoordiger: [vader van verzoeker]
gemachtigde: mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem,
Zorgkantoor Kennemerland,
verweerder.
Bij besluiten van 12 juli 2006 heeft verweerder het persoonsgebonden budget (PGB), dat verzoeker op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) ontvangt voor het inkopen van de voor hem benodigde zorg, bepaald op € 899,34 per week voor de periode 17 mei 2006 tot en met 15 november 2006, op € 783,35 per week voor de periode van 16 november 2006 tot en met 23 december 2006 en op € 779,25 per week voor de periode van 24 december 2006 tot en met 31 december 2006.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker bij brief van 10 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 augustus 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 september 2006, alwaar namens verzoeker zijn wettelijk vertegenwoordiger is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. L. Ganner en G.A. van den Berg, beiden werkzaam bij Zilveren Kruis Achmea te Rotterdam.
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoeker lijdt aan een ernstige vorm van autisme. Door zijn aandoening heeft hij zeer veel begeleiding nodig. Hij ontvangt voor de kosten van de begeleiding/ondersteuning een PGB. Tot 17 mei 2006 bedroeg dit budget € 1294,83 per week.
2.3 Verzoeker heeft gevraagd een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de tot 17 mei 2006 geldende toekenningsbeschikking gehandhaafd blijft voor de duur van de bezwaarprocedures. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat verweerder zijn besluiten niet heeft kunnen baseren op het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg, omdat deze indicatiestelling, gelet op het daaraan weer ten grondslag liggende rapport, niet begrijpelijk is. Immers, in het rapport wordt geadviseerd de huidige zorg voort te zetten, terwijl in het indicatiebesluit tot een aanzienlijke afbouw van de voor begeleiding van verzoeker geïndiceerde uren is besloten.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 Uit de stukken blijkt, dat het Bureau Jeugdzorg, daartoe geadviseerd door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), op 5 juli 2005 een (nieuw) indicatiebesluit heeft genomen. Daartegen is door verzoeker bezwaar gemaakt bij brief van 17 juli 2006.
2.5 Ter zitting is door gemachtigde van verzoeker bevestigd dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (uitsluitend) hangende de bezwaarprocedure tegen de toekenningsbesluiten van verweerder is gedaan en niet (tevens) betrekking heeft op het indicatiebesluit.
2.6 De voorzieningenrechter zal derhalve een voorlopig oordeel dienen te vormen over de vraag of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de (primaire) toekenningsbeschikkingen in de procedure stand zullen houden. Bij een ontkennend antwoord op deze vraag kan het treffen van een voorlopige voorziening aangewezen zijn.
2.7 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de zorgaanspraken worden vastgesteld door (in dit geval) het Bureau Jeugdzorg en vastgelegd in het indicatiebesluit. Verweerder is binnen het kader van de AWBZ slechts bevoegd om het budget, dat voor het verlenen van de zorg noodzakelijk is, vast te stellen. Verweerder baseert zich daarbij op de bedragen die daarvoor zijn bepaald in de Regeling subsidies AWBZ. Voorts heeft verweerder tot taak de eigen bijdrage AWBZ te bepalen. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat tegen het indicatiebesluit eveneens bezwaar en beroep open staat.
2.8 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de stelling van verweerder gevolgd worden. De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
2.9 Verzoekers grieven betreffen de vaststelling van de aard, inhoud en omvang van de zorgaanspraken. In dat kader bepaalt artikel 9b AWBZ - voor zover hier van belang - dat slechts aanspraak op zorg bestaat, indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
2.10 Uit deze bepaling is niet af te leiden dat verweerder ten aanzien van de (aard, inhoud en omvang van de) aanspraak op zorg ruimte heeft om af te wijken van de in het indicatiebesluit bepaalde zorgaanspraken. De rol van verweerder in deze situatie is - kort samengevat - beperkt tot het juist vertalen van de zorgaanspraken in budgetten. Daartegenover staat dat tegen het indicatiebesluit bezwaar en beroep open staat. In die procedure kan de juistheid van de indicatiestelling ten volle aan de orde worden gesteld. Indien hangende een dergelijke procedure verzocht wordt een voorlopige voorziening te treffen zal de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel vormen omtrent de houdbaarheid van het indicatiebesluit. Nu het onderhavige verzoek niet ziet op het bezwaar tegen het indicatiebesluit, kan de voorzieningenrechter een dergelijk oordeel thans niet geven.
2.11 Ook in overige wet- of regelgeving zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een ander oordeel. Nu (thans) voorts niet is gesteld of gebleken dat verweerder het indicatiebesluit op onjuiste wijze heeft omgezet in de toegekende budgetten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.12 Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, en op 7 september 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.