ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8208

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
308734 CV EXPL 06-4128
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Baas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en beëindiging arbeidsovereenkomst met doorbetaling van loon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 13 september 2006 uitspraak gedaan in een loonvordering tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, eiseres, had een arbeidsovereenkomst met de gedaagde, een café-restaurant in Heemskerk, en vorderde doorbetaling van haar loon tot 1 mei 2006. De gedaagde had per 1 januari 2006 zijn bedrijf beëindigd en had aan de werknemer toegezegd haar loon door te betalen tot 1 mei 2006. Echter, eiseres had de gedaagde meegedeeld dat zij per 2 januari 2006 een andere baan had gevonden, wat door de gedaagde werd geïnterpreteerd als een ontslagname door eiseres.

De kantonrechter oordeelde dat er geen duidelijke mededeling van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door eiseres was gedaan. De beëindiging van de werkzaamheden kwam voor risico van de gedaagde, die op grond van artikel 7:628 BW verplicht was het loon door te betalen tot 1 mei 2006. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst pas op 1 mei 2006 rechtsgeldig was beëindigd door de gedaagde, en dat de gedaagde dus gehouden was om het salaris en vakantiegeld aan eiseres door te betalen tot die datum.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten en de wettelijke verhoging van het salaris tot 10% gematigd. De uitspraak bevestigde dat de arbeidsovereenkomst niet per 2 januari 2006 was geëindigd, en dat de gedaagde de verplichting had om het loon van eiseres te blijven betalen tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 308734 CV EXPL 06-4128
datum uitspraak: 13 september 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiseres]
te [woonplaats]
eiseres
gemachtigde: mr N. Roek
tegen
de besloten vennootschap Café Restaurant [XXX] B.V.
te Heemskerk
gedaagde
gemachtigde: N.J. Nooij
De procedure:
Bij dagvaarding van 27 maart 2006 is tegen gedaagde een vordering ingesteld als in de dagvaarding nader omschreven.
Gedaagde is in de procedure verschenen om verweer te voeren. Nadat de kantonrechter heeft besloten dat de zaak zich niet leende voor een comparitie van partijen na antwoord hebben partijen respectievelijk een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek genomen.
De inhoud van die stukken kan als hier ingelast en herhaald worden beschouwd.
Vonnis werd bepaald op heden.
De vordering en het verweer:
Voor de omschrijving van de vordering wordt verwezen naar de dagvaarding.
De vordering betreft een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd per 2 januari 2006, althans de vernietiging van de beëindiging en betaling van het salaris inclusief emolumenten van genoemde datum tot het einde van het dienstverband, vermeerderd met de wettelijke verhoging, als bedoeld in artikel 7:625 BW en wettelijke rente.
Daartoe stelt eiseres - kort samengevat - het volgende.
Gedaagde heeft haar bedrijf gestaakt per 1 januari 2006. Het personeel is doorbetaling van salaris toegezegd tot 1 mei 2006. Weliswaar heeft eiseres bij een ander café een tijdelijk dienstverband gevonden maar van opzegging of beëindiging anderszins door eiseres van de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geen sprake geweest. Gedaagde is dan ook gehouden op grond van het bepaalde in artikel 7;628 BW het salaris met emolumenten door te betalen tot aan het dienstverband rechtsgeldig een einde is gekomen.
Gedaagde heeft tegen de vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna, voorzover relevant, zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil:
Op grond van wat partijen over en weer aan de orde hebben gesteld en niet of onvoldoende hebben betwist staan de volgende feiten vast:
- Gedaagde heeft een café-restaurant te Heemskerk geëxploiteerd. Zij heeft haar bedrijf om bedrijfseconomische redenen tegen 1 januari 2006 beëindigd.
- Eiseres is op 24 juli 1989 bij gedaagde in dienst getreden als cafémedewerkster. Haar salaris bedroeg laatstelijk € 2.257,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
- Op 24 januari 2006 heeft gedaagde een door haar aangevraagde vergunning van het CWI verkregen voor het geven van ontslag aan eiseres. Gedaagde heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst, met in achtneming van de geldende opzegtermijn, opgezegd voor zover vereist tegen 1 mei 2006.
- Eiseres heeft een tijdelijk dienstverband in deeltijd gekregen bij Café Lokaal te Heemskerk tenminste vanaf ergens in januari 2006 tot 1 juli 2006.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat eiseres, door mede te delen dat zij per 2 januari 2006 in dienst van Café Lokaal zou treden, zelf ontslag heeft genomen. Dit valt echter niet uit die enkele mededeling af te leiden. Immers, gedaagde had haar bedrijf beëindigd en had geen werk meer voor eiseres. Van een duidelijke, op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen gerichte mededeling van de zijde van eiseres, is ook in de feitelijke weergave van de gang van zake door gedaagde geen sprake.
De bepaling in de toepasselijke CAO welke de werknemer verplicht werkzaamheden voor een derde schriftelijk te melden aan de werkgever, die dan de mogelijkheid heeft die werkzaamheden te verbieden, op welke bepaling gedaagde zich beroept, kan haar niet baten. Immers, het niet nakomen van die verplichting doet de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet eindigen. Bovendien stelt gedaagde zelf dat eiseres haar, zij het mondeling, op de hoogte heeft gebracht van haar nieuwe dienstverband. Zij had dus de mogelijkheid tegen dat dienstverband bezwaar te maken, zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestond.
De arbeidsovereenkomst moet dan ook worden geacht eerst tegen 1 mei 2006 te zijn geëindigd door de opzegging door gedaagde.
Nu gedaagde geen werk meer voor eiseres had vanaf 1 januari 2006, welke omstandigheid voor haar risico kwam, was zij op grond van het bepaalde in artikel 7:628 BW gehouden salaris en vakantiegeld door te betalen tot 1 mei 2006.
De vorderingen zullen dan ook worden toegewezen.
Tegen de nevenvorderingen is geen zelfstandig verweer gevoerd. Deze zullen dan ook eveneens worden toegewezen met dien verstande dat de kantonrechter de wettelijke verhoging, als bedoeld in artikel 7:625 BW zal matigen tot 10%, gezien alle omstandigheden van het geval. Daarbij wordt die verhoging éénmalig toegepast en niet, zoals eiseres schijnt te veronderstellen, als een soort dwangsom.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
Hetgeen partijen voor het overige naar voren hebben gebracht kan niet tot een andere beslissing leiden en behoeft dan ook geen nadere behandeling.
De beslissing:
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het dienstverband tussen partijen niet per 2 januari 2006 is geëindigd;
veroordeelt gedaagde tot betaling tegen kwijting aan eiseres van het eiseres rechtens toekomende salaris vanaf 2 januari 2006 inclusief emolumenten tot 1 mei 2006 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf en de wettelijke verhoging, als bedoeld in artikel 7:625 BW ad 10% over het salaris en vakantiegeld;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op de navolgende bedragen:
exploitkosten: € 71,32
vastrecht: € 196,00
salaris gemachtigde: € 350,00
met bepaling dat de kosten verbonden aan de ambtshandelingen worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in artikel 9 lid 1 van de Wet op de Omzetbelasting 1968, nu de eisende partij de in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen en dit nadrukkelijk verklaart, en de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot verklaart dat de kosten van de ambtshandelingen in verband daarmee zijn verhoogd;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mr C.J. Baas en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.