ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8287
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.J. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de nalatenschap en vereffening bij beneficiaire aanvaarding
In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van N.C. W., die op 31 mei 2004 is overleden zonder testament. De betrokken partijen, W. c.s. en L., zijn de kinderen en erfgenamen van de overledene en hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap, waaronder een woning en schulden, moet worden vereffend volgens de bepalingen van titel 6, afdeling 4 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit houdt in dat de rechtbank niet kan overgaan tot de door partijen gevorderde verdeling van de nalatenschap, zoals bedoeld in artikel 4:227 juncto 3:185 BW, omdat de vereffening van de nalatenschap een dwingend rechtelijke regeling betreft die de belangen van boedelschuldeisers beschermt.
De rechtbank heeft de vorderingen van W. c.s. en L. beoordeeld. W. c.s. vorderde onder andere dat de woning en de schulden tot de nalatenschap behoren en dat L. zijn medewerking moet verlenen aan de overdracht van zijn aandeel in de woning. L. vorderde op zijn beurt de verdeling van de nalatenschap en de toewijzing van de woning aan hem. De rechtbank heeft geoordeeld dat, aangezien de nalatenschap beneficiair is aanvaard, de vereffening moet plaatsvinden en dat partijen geen boedelbeschrijving hebben opgemaakt, wat een vereiste is. Hierdoor zijn de vorderingen van beide partijen niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 13 september 2006 door mr. A.J. van der Meer.