ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8316

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/635176-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Janse van Mantgem
  • Robert
  • Burg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 1 september 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met zijn zwager en buurman gedurende enkele maanden betrokken was bij de handel in cocaïne en in mindere mate heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van deze verdovende middelen, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van zijn verslaafde buurman, die hem hielp bij het aanleveren van klanten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de gezondheid van gebruikers meegewogen in haar oordeel.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, met een voorwaardelijk deel van vijf maanden. Dit besluit is genomen op basis van de aard van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de rol die hij speelde in vergelijking met zijn medeverdachten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, dat op 27 juli 2006 is uitgebracht. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De uitspraak benadrukt de ernst van de handel in verdovende middelen en de impact daarvan op de samenleving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar heeft ook een voorwaardelijk deel opgelegd om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/635176-06
Uitspraakdatum: 1 september 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 augustus 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Flevoland, HvB Lelystad, Lelystad.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005 tot en met 10 mei 2006 te IJmuiden, gemeente Velsen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde heroïne en/of cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 10 mei 2006 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie
6.1 Eis van de officier van justitie
Door de officier van justitie is – zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte voorlichtingsrapport van 27 juli 2006 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enige maanden samen met zijn zwager en buurman vanuit hun woningen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en in mindere mate heroïne. Cocaïne en heroïne zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De handel in cocaïne en heroïne gaat gepaard met overlast en criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte heeft met voorbijzien aan de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers puur uit winstbejag gehandeld. De rechtbank rekent hem aan dat hij bij de handel in verdovende middelen misbruik heeft gemaakt van zijn verslaafde buurman die hem een dienst aanbood, namelijk het aanleveren van klanten.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank een kortere periode bewezen acht dan de officier en zij het aandeel van verdachte heeft beoordeeld in relatie tot het aandeel van zijn medeverdachten bij de handel in harddrugs. De rechtbank acht het aandeel van medeverdachte [medeverdachte 1] geringer en het aandeel van medeverdachte [medeverdachte 2] groter. Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte behoeft een gedeelte van de op te leggen straf vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd. Daarnaast strekt de voorwaardelijke straf ertoe verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten en met name soortgelijke strafbare feiten te begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 57 Wetboek van Strafrecht.
2, 10 Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vijf (5) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Janse van Mantgem, voorzitter,
mrs. Robert en Burg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Vledder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2006.