ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8317

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/635177-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van Mantgem
  • R. Robert
  • B. Burg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zelfverdediging en noodweer in strafzaak met zware mishandeling en drugshandel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Haarlem op 1 september 2006 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en zware mishandeling. De verdachte heeft tijdens de zitting aangevoerd dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat het slachtoffer zijn woning was binnengedrongen en hem met een mes zou hebben bedreigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs was voor de bedreiging met een mes. Digitale foto's toonden aan dat het slachtoffer direct na binnenkomst in de keuken van de verdachte met hete olie werd overgoten, wat de mogelijkheid uitsloot dat hij op dat moment een mes kon hebben getrokken. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte de handel in verdovende middelen en de zware mishandeling bewezen en legde een gevangenisstraf van dertig maanden op. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 6.000,- voor immateriële schade, en werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door zijn handelen, niet alleen de gezondheid van anderen in gevaar had gebracht, maar ook had bijgedragen aan de overlast en criminaliteit die gepaard gaan met de handel in drugs. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, die door de mishandeling ernstige brandwonden had opgelopen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/635177-06
Uitspraakdatum: 1 september 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 augustus 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Midden Holland, Hvb Haarlem, Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005 tot en met 10 mei 2006 te IJmuiden, gemeente Velsen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde heroïne en/of cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
PRIMAIR:
hij op of omstreeks 10 mei 2006 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten tweede en derde graads brandwonden over 13,5%, in elk geval een (groot) gedeelte, van het lichaam), heeft toegebracht, door opzettelijk een pan met (kokend) hete olie over/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te gooien, althans in de richting van die [slachtoffer] te gooien;
SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 10 mei 2006 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een pan met (kokend) hete olie over/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 10 mei 2006 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
PRIMAIR:
hij op 10 mei 2006 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten tweede en derde graads brandwonden over 13,5% van het lichaam), heeft toegebracht, door opzettelijk een pan met hete olie tegen het lichaam van die [slachtoffer] te gooien.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde onder 1 levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde onder 2 primair levert op:
Zware mishandeling.
5. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat zijn cliënt heeft gehandeld uit zelfverdediging en geconcludeerd dat verdachte ten aanzien van feit 2 niet strafbaar is aangezien er sprake was van een noodweersituatie. Het slachtoffer is over de schutting geklommen en is de woning van verdachte binnengedrongen. Tevens bemoeide zijn broer zich met de situatie. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer een mes bij zich had en hem hiermee bedreigde. Hij gooide de olie louter om zichzelf te verdedigen. Derhalve was er, volgens de raadsman, sprake van een onmiddellijke aanranding gericht tegen het lijf van verdachte waarbij de reactie van verdachte noodzakelijk en gerechtvaardigd was.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op de zich in het dossier bevindende digitale foto’s is niet te zien dat het slachtoffer op enig moment een mes in zijn handen heeft gehad en verdachte daarmee heeft bedreigd. Ter zitting heeft verdachte nader geconcretiseerd dat het slachtoffer het mes uit zijn zak haalde toen hij in de keuken van verdachte stond. Gelet op het tijdsverloop tussen de afgedrukte foto's acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het slachtoffer op enig moment nog de gelegenheid heeft gehad om een mes uit zijn zak te halen en verdachte daarmee heeft kunnen bedreigen. Gelet op de digitale afbeeldingen krijgt verdachte namelijk direct nadat hij de keuken van verdachte binnen is gelopen de hete olie over zich heen. Nu van een bedreiging met een mes door het slachtoffers niets blijkt, is er geen sprake van noodweer.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.
6. Motivering van sanctie
6.1 Eis van de officier van justitie
Door de officier van justitie is – zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 1 en 2 primair;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (feit 2) met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enige maanden samen met zijn zwager en buurman vanuit hun woningen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en in mindere mate heroïne. Cocaïne en heroïne zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De handel in cocaïne en heroïne gaat gepaard met overlast en criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte heeft met voorbijzien aan de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers puur uit winstbejag gehandeld. De rechtbank rekent hem aan dat hij bij de handel in verdovende middelen misbruik heeft gemaakt van zijn verslaafde buurman die hem een dienst aanbood, namelijk het aanleveren van klanten.
Voorts heeft verdachte een pan met hete olie tegen het lichaam van zijn buurman gegooid toen deze zijn keuken binnenkwam om een gratis bolletje cocaïne te vragen. Hierdoor heeft het slachtoffer ernstige brandwonden opgelopen en is deze zijn leven lang verminkt. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank overwogen dat er weliswaar geen sprake was van noodweer maar dat, mede gelet op de digitale foto's, wel voorstelbaar is dat verdachte zich door de gebroeders [slachtoffer] in zekere mate bedreigd voelde.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3 Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde feit zou hebben geleden. Dit bedrag betreft een voorschot op het smartegeld en inkomstenderving.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank een voorschot tot een bedrag van € 6.000,- redelijk en billijk. De vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
6.4 Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoe-dingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 6000,-.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 57, 302 Wetboek van Strafrecht,
2, 10 Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 6.000,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer 69.40.872, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroor-deelt verdachte in de kosten door de benadeel-de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit-voerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 6.000,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door honderdentwintig (120) dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 1.00 STK Emmer Kl:wit
2 1.00 STK Fototoestel Kl:grijs
KONICA MINOLTA as
serienummer: 40490923
3 1.00 STK GSM-toestel Kl:grijs
MOTOROLA c450
5 2.00 STK Staatslot Kl:oranje
2 loten met nrs: CM047902 en CO 087120
6 7.00 STK Staatslot Kl:oranje
7 1/5 staatsloten
7 1.00 STK Formulieren Kl:geel
lottoformulieren nrs: 4,5,12,15,20,26 jackpot
8 1.00 STK Formulieren Kl:geel
lottoformulier nr 887574
9 1.00 STK Formulieren Kl:wit
betreft staatsloterij met voorkeurkeuze eind
10 1.00 STK GSM-toestel Kl:grijs
NOKIA 6110
imei nr 357589000323528
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Janse van Mantgem, voorzitter,
mrs. Robert en Burg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Vledder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2006.