ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8439

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
317472/ VV EXPL 06-183
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.J. van der Valk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens overlast door huurder

In deze zaak vorderde de Stichting Woonmaatschappij Haarlemmermeer in kort geding de ontruiming van een door gedaagde gehuurde woning vanwege overlast die door gedaagde zou zijn veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat er op dat moment geen spoedeisende situatie was die de ontruiming rechtvaardigde. De eiseres had geen bewijs geleverd dat gedaagde in de laatste twee maanden voor de zitting overlast had veroorzaakt. De rechter wees de vordering af, ondanks eerdere meldingen van overlast door omwonenden en rapportages van de GGD die wezen op een problematische situatie. De kantonrechter concludeerde dat de overlastsituatie niet recentelijk was en dat de eiseres niet had aangetoond dat er na de laatste meldingen van overlast nieuwe incidenten hadden plaatsgevonden. De rechter benadrukte dat voor een voorlopige voorziening alleen aanleiding is als aannemelijk is dat de beslissing in een bodemprocedure gelijkluidend zal zijn. De kantonrechter besloot de kosten van de procedure te compenseren, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 6 september 2006.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 317472/ VV EXPL 06-183
datum uitspraak: 6 september 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING WOONMAATSCHAPPIJ HAARLEMMERMEER
te Hoofddorp
eisende partij
hierna te noemen Woonmaatschappij
gemachtigde mr. H.M. Hielkema
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. E.G. Al
De procedure
Woonmaatschappij heeft [gedaagde] op 26 juli 2006 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2006, waarbij de gemachtigde van [gedaagde] zich heeft bediend van pleitnotities. Ter zitting zijn aan de zijde van Woonmaatschappij een tweetal informanten gehoord. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is verhandeld. [gedaagde] heeft bij faxberichten van 30 augustus en 1 september 2006 na de zitting nog een drietal producties in het geding gebracht.
De feiten
1. [gedaagde] huurt vanaf 18 november 1998 van Woonmaatschappij de woning gelegen aan de [adres].
2. [gedaagde] woonde aanvankelijk samen met haar zoon en dochter in de woning. Thans is alleen haar dochter nog bij haar woonachtig. Ook heeft een vriend van [gedaagde] gedurende enige tijd veelvuldig in de woning van [gedaagde] verbleven.
3. Vanaf december 2004 heeft Woonmaatschappij van direct omwonenden van [gedaagde] klachten ontvangen over (geluids)overlast in en buiten de woning van [gedaagde], zowel overdag als ’s nachts. De klachten betreffen schreeuwen, ruziën, zwaar bonken, slaan met of trappen tegen deuren, klepperen met de brievenbuis, gooien met spullen, draaien van luide muziek, dealen van drugs en ontvangen van luidruchtig bezoek.
4. Blijkens een overzicht van de Politie Kennemerland, Basisteam Nieuw-Vennep, van 10 juli 2006 zijn in de periode 4 januari 2005 tot en met 3 juli 2006 22 meldingen van overlast in/bij de woning van [gedaagde] rond het middernachtelijk uur binnengekomen.
5. Uit een rapportage van de GGD Amstelland-de Meerlanden (hierna: de GGD) van 27 juli 2005 blijkt dat de GGD op 18 november 2004, 26 november 2004, 2 december 2004, 9 december 2004, 21 december 2004, 12 januari 2005, 7 februari 2005, 2 maart 2005, 24 mei 2004 en 6 juli 2005 huisbezoeken aan [gedaagde] heeft afgelegd.
6. De conclusie van voornoemd rapport luidt onder meer als volgt:
“Ondanks een uitgebreid hulpverleningsaanbod is de overlast niet afgenomen.
[…] Verdere inzet op hulpverleningsgebied heeft geen meerwaarde.”
7. Woonmaatschappij heeft [gedaagde] bij brieven van 10 januari 2005, 9 september 2005, 13 december 2005 en 28 maart 2006 gesommeerd de overlast te staken, de laatste twee maal onder aanzegging van rechtsmaatregelen.
De vordering
Woonmaatschappij vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning aan de [adres]. Woonmaatschappij stelt daartoe het volgende.
[gedaagde] veroorzaakt al jarenlang ernstige overlast. De omwonenden van [gedaagde] ondervinden daarvan ernstige gevolgen. Zij hebben te lijden onder gevoelens van onveiligheid, angst, onzekerheid en radeloosheid. Velen van hen worden door toedoen van [gedaagde] gestoord in hun nachtrust.
[gedaagde] schiet toerekenbaar tekort in de nakoming van haar verplichting als huurster zich te onthouden van gedragingen die overlast kunnen veroorzaken. Het ingrijpen van politie en hulpverlenende instanties heeft niet mogen baten. Ondanks diverse verzoeken en sommaties van Woonmaatschappij volhardt [gedaagde] in de overlast veroorzakende gedragingen. De situatie is onhoudbaar geworden. Dit rechtvaardigt de onmiddellijke ontruiming van de woning.
Woonmaatschappij heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, nu zij contractueel gehouden is de omwonenden van [gedaagde], die haar huurders zijn, te vrijwaren van overlast.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan.
Het is juist dat tot voor kort sprake is geweest van situaties die overlast hebben veroorzaakt. De aanwezigheid in huis van de twee jongvolwassen kinderen van [gedaagde] bracht veel aanloop van vrienden mee. Daarbij heeft ook de problematische relatie die [gedaagde] had met haar vriend, voor veel stress en ruzies gezorgd, waarvan de buren ongetwijfeld last hebben ondervonden.
De toestand is inmiddels echter gestabiliseerd. De zoon van [gedaagde] woont thans bij zijn vader en de relatie met de vriend is verbroken. Hij heeft het huis begin juli 2006 definitief verlaten. Sedertdien heeft [gedaagde] geen overlast meer veroorzaakt. Van een spoedeisende situatie is derhalve geen sprake.
De beoordeling van het geschil
De kantonrechter zal geen acht slaan op de door [gedaagde] bij faxberichten van 30 augustus en 1 september 2006 in het geding gebrachte stukken, nu het spoedeisend karakter van de onderhavige procedure eraan in de weg staat dat de zaak wordt aangehouden om Woonmaatschappij in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten.
Vooropgesteld dient te worden dat voor toewijzing van de vordering van Woonmaatschappij alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de beslissing van de rechter in een bodemprocedure gelijkluidend zal zijn.
Niet in geschil is dat [gedaagde] en/of personen die zich in de woning van [gedaagde] hebben bevonden, vanaf december 2004 zodanige overlast hebben veroorzaakt, dat de direct omwonenden van [gedaagde] daar ernstig onder te lijden hebben gehad.
Ook staat vast dat de GGD in juli 2005 geen mogelijkheid meer zag om de situatie ten goede te keren. Er was destijds dan ook ongetwijfeld sprake van een situatie die een ingrijpende maatregel, zoals wellicht de onmiddellijke ontruiming van de woning, zou hebben gerechtvaardigd.
Sedertdien is echter een jaar verstreken waarin Woonmaatschappij geen andere acties heeft ondernomen dat het zenden van enkele sommatiebrieven aan [gedaagde].
Eerst nu, een jaar na dato, heeft Woonmaatschappij uiteindelijk besloten [gedaagde] in rechte te betrekken door middel van de onderhavige procedure. Dat Woonmaatschappij zwaarwegende redenen had om zo lang te wachten is niet gebleken. Het “completeren van het dossier”, zoals Woonmaatschappij ter zitting heeft verklaard, kan in ieder geval niet als een zodanige reden worden beschouwd.
De spoedeisendheid van het belang dat Woonmaatschappij stelt te hebben bij haar vordering, komt daarmee op losse schroeven te staan. Dat klemt te meer, nu gesteld noch gebleken is dat zich na de laatste melding bij de politie overlastsituaties hebben voorgedaan zoals daarvoor.
Daar komt nog bij dat een relatief groot deel van de meldingen aan de politie van [gedaagde] zelf afkomstig was. Weliswaar is zij als huurster verantwoordelijk voor de personen die zij in huis haalt, maar het geeft aan dat ook zij inzag dat de situatie haar boven het hoofd ddreigde te groeien. Aan deze relatieproblemen lijkt inmiddels een einde te zijn gekomen.
Dit leidt tot de slotsom dat naar het oordeel van de kantonrechter thans geen sprake is van een zodanig spoedeisende situatie, dat deze de voorlopige maatregel van ontruiming van de woning rechtvaardigt. De vordering zal derhalve worden geweigerd.
Er is aanleiding om de kosten van de procedure te compenseren.
Beslissing
De kantonrechter:
- weigert de gevorderde voorlopige voorziening;
-belast iedere partij met de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Valk en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.