ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9720
Rechtbank Haarlem
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Geschil over vergoedbaarheid van geneesmiddel Azilect voor de behandeling van de ziekte van Parkinson
In deze zaak vorderde Teva Pharma B.V. dat de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Azilect zou opnemen op bijlage 1B van de Regeling zorgverzekering, waar geneesmiddelen staan die niet onderling vervangbaar zijn en volledig vergoed worden. Teva stelde dat de Minister onrechtmatig handelde door Azilect te plaatsen op bijlage 1A, waar geneesmiddelen staan die onderling vervangbaar zijn met andere middelen binnen de betrokken cluster, in dit geval selegiline. De Minister had op basis van advies van de Commissie farmaceutische hulp (CFH) geconcludeerd dat er vooralsnog onvoldoende aanwijzingen waren voor een klinisch relevant verschil in werkzaamheid tussen Azilect en selegiline.
De rechtbank oordeelde dat het aan de fabrikant van een geneesmiddel is om de voor integrale vergoeding vereiste meerwaarde aan te tonen, en niet aan de Minister om de afwezigheid van die meerwaarde aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de Minister in redelijkheid tot zijn besluit kon komen, gezien de beschikbare gegevens en het advies van de CFH. De vordering van Teva werd afgewezen, en Teva werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de rol van de Minister en de CFH in het vergoedingssysteem voor geneesmiddelen en de verantwoordelijkheden van fabrikanten om bewijs te leveren voor de effectiviteit van hun producten in vergelijking met andere geneesmiddelen.