ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ1163
Rechtbank Haarlem
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beëindiging bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 25 september 2006 uitspraak gedaan over het verzoek van een man wiens bijstandsuitkering was beëindigd door het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Zaanstad. De beëindiging vond plaats op basis van de conclusie dat de man een gezamenlijke huishouding voerde met zijn verhuurder, de heer A. De verzoeker, die sinds 28 oktober 2002 een bijstandsuitkering ontving, had op 10 augustus 2006 een huisbezoek gehad, waaruit bleek dat hij in een kleine kamer woonde en geen eigen slaapkamer had. Hij sliep op de bank in de woonkamer en de rapporteurs concludeerden dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De verzoeker betwistte deze conclusie en stelde dat hij een huurovereenkomst had met de heer A, waarbij hij een kamer huurde voor € 350,- per maand. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden, zoals het gezamenlijk doen van boodschappen en het samen koken, wezenlijk bijdroegen aan de conclusie dat er sprake was van wederzijdse verzorging. De voorzieningenrechter stelde vast dat de huur niet aantoonbaar werd betaald en dat de huurovereenkomst niet bevestigde dat de huur inclusief maaltijden was.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente op basis van de feiten en omstandigheden had kunnen besluiten dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en dat de verzoeker geen recht had op een bijstandsuitkering. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in zaken van bijstandsverlening en de criteria voor gezamenlijke huishouding.