ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2613

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324846 AO VERZ 06-1694
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens dringende reden bij niet-naleving kasprocedures

In deze zaak gaat het om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een filiaalmanager bij Schoenenreus B.V. De werknemer, die sinds 1 maart 2001 in dienst was, volgde herhaaldelijk de interne voorschriften met betrekking tot kasafhandeling niet. Ondanks meerdere waarschuwingen van de werkgever, bleef de werknemer in gebreke. De werkgever heeft de werknemer op staande voet ontslagen na het constateren van ernstige tekortkomingen in de kasprocedures en het onterecht declareren van reiskosten. De kantonrechter heeft op 15 november 2006 het verzoek van Schoenenreus tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen op basis van een dringende reden. De rechter oordeelde dat de werknemer, gezien zijn functie als filiaalmanager, verantwoordelijk was voor het naleven van de financiële procedures en dat zijn herhaalde nalatigheid het vertrouwen van de werkgever in hem had geschaad. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet voldoende gewichtige redenen had om af te wijken van de instructies van de werkgever en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rep.nr.: 324846/ AO VERZ 06-1694
datum uitspraak: 15 november 2006
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
inzake
de besloten vennootschap Schoenenreus B.V.
te Uden
verzoekster
hierna: Schoenenreus
gemachtigde: mr. M.W.M.J. van Rooij
tegen
[verweerder]
te [woonplaats]
verweerder
hierna: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.C. Sneep
De procedure
Op 28 september 2006 is ter griffie een voorwaardelijk verzoekschrift ontvangen van Schoenenreus. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 november 2006. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van Schoenenreus heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
a. [verweerder], 33 jaar oud, is sinds 1 maart 2001 bij Schoenenreus in dienst, laatstelijk in de functie van filiaalmanager tegen een salaris van €2.037,84 bruto per maand exclusief vakantiegeld (en overige emolumenten).
b. Bij schrijven van 14 mei 2003 heeft Schoenenreus onder meer het volgende aan [verweerder] geschreven:
“Het blijkt dat het aantal kasverschillen de afgelopen anderhalf jaar weer schrikbarend is toegenomen. Ook het niet nakomen van procedures met betrekking tot geld, zoals afromen, onbeheerd achterlaten van de kassa, geld niet in de kluis opbergen, te weinig storten, e.d. neemt hand over hand toe.
(…)
Om aan het bovenstaande een halt toe te roepen zijn wij helaas genoodzaakt om met onmiddellijke ingang de volgende harde maatregelen te nemen.
(…)
Onderstaand de 10 gouden regels voor een goed en veilig kassa- en geldbeheer:
(…)
Indien bij de dagafsluiting een kasverschil wordt gerapporteerd onderbreek dan de dagafsluiting, tel het geld opnieuw en maak eventueel een correctie. Bij deze brief is een instructie gevoegd hoe een en ander op de kassa moet worden verwerkt. Ga dus nooit klakkeloos door, maar controleer!
(…)”
c. Bij brief gedateerd 6 april 2006 maar verzonden op 30 juni 2006, heeft Schoenenreus aan [verweerder] een schriftelijke waarschuwing gegeven, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Naar aanleiding van kasverschillen ontstaan op 11 maart 2006 en 13 maart 2006 is gebleken dat u niet werkt volgens de procedure geldtellen welke geldt voor alle filialen binnen Schoenenreus. U gaf zelf aan niet te werken met het kasopmaak formulier en de verplichte kluisenvelop. Ook gaf u aan de kas niet elke avond op te maken met z’n tweeën, ondanks dat dit wel door Schoenenreus voorgeschreven is.
(…)
U hebt al te kennen gegeven dat u zich realiseert dat dit een waarschuwing omtrent uw nalatigheid als filiaalmanager betreft. U dient dit bericht dan ook als een officiële en laatste waarschuwing te beschouwen.
(…)”
d. In zijn reactie hierop heeft [verweerder] bij schrijven van 11 juli 2006 aan Schoenenreus bericht dat hij het niet eens is met de waarschuwing, omdat het een te zware sanctie is, gezien het feit dat hij heeft aangegeven dat hij zich bewust is van de door hem gehanteerde onjuiste handelwijze, maar dat hij daartoe door omstandigheden was gedwongen.
e. Op 10 augustus 2006 heeft Schoenenreus [verweerder] geantwoord dat de schriftelijke waarschuwing werd gehandhaafd.
f. Bij brief van 17 augustus 2006 heeft Schoenenreus onder meer het volgende aan [verweerder] geschreven:
“U declareerde reiskosten te weten op 29 juni, 9 en 13 juli 2006, terwijl u volgens Softbrick op die dagen niet heeft gewerkt.
Bij navraag reageerde u zeer laconiek met de opmerking: “Nou waar ik geen recht op heb, dat hoeven ze mij niet uit te betalen. Het hoofdkantoor dient dit te controleren.”
Met deze opvatting zijn wij het apert oneens.
(…)
U dient deze brief te beschouwen als laatste waarschuwing. We rekenen erop dat u zich de ernst van de situatie realiseert en dat bovengenoemd gedrag zich op geen enkele wijze herhaalt.”
g. Bij brief van 25 september 2006 heeft Schoenenreus [verweerder] vervolgens op staande voet ontslagen onder mededeling van het volgende:
“Langs deze weg bevestig ik ons gesprek van vandaag 25 september, waarin we u op staande voet ontslagen hebben.
We hebben u in dit gesprek gevraagd om opheldering over het “zg kloppend maken van de kas”. Dit zou zich hebben voorgedaan op dinsdag 19 september jl.
U gaf te kennen bekend te zijn met de regel en u gaf toe dat u de kas kloppend heeft gemaakt. U gaf te kennen dat u de regels op dit gebied niet belangrijk vond.
Ondanks herhaalde schriftelijke waarschuwingen, waarin ook het belang van het opvolgen van deze regels werd onderstreept, blijft u hardnekkig weigeren aan deze redelijke opdrachten te voldoen.
Het een en ander was voor ons een dringende reden het dienstverband met u te beëindigen.
(…)”
Het verzoek
Schoenenreus verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval het dienstverband tussen partijen nog mocht blijken te bestaan, primair wegens een dringende reden en subsidiair wegens veranderingen in de omstandigheden.
Ter toelichting stelt Schoenenreus – samengevat – het volgende.
Tussen Schoenenreus en [verweerder] zijn in de afgelopen periode grote en naar inmiddels is gebleken onoverbrugbare verschillen van inzicht ontstaan over de invulling door [verweerder] van zijn functie. De gebeurtenissen leveren een dringende reden op, op grond waarvan Schoenenreus, mocht het dienstverband tussen partijen nog bestaan, niet langer het dienstverband met [verweerder] wenst te continueren. Als filiaalmanager heeft [verweerder] een verantwoordelijke functie alsook een voorbeeldfunctie. Het structureel niet naleven van procedureregels, met name ook die ten aanzien van het financieel beleid, maakt dat Schoenenreus ieder vertrouwen in [verweerder] heeft verloren.
Voor zover er geen sprake is van een dringende reden, dan is Schoenenreus van mening dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden van dien aard dat het dienstverband op korte termijn dient te worden beëindigd.
Het verweer
[verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair heeft [verweerder] verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verandering in omstandigheden onder toekenning aan hem van een vergoeding van 12 maandsalarissen.
De beoordeling van het verzoek
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, heeft [verweerder] zich niet gehouden aan de instructies die bij Schoenenreus gelden met betrekking tot het opmaken van de kas. [verweerder] heeft één en ander erkend en daar verklaringen voor gegeven. Hetgeen hij in dat verband naar voren heeft gebracht rechtvaardigt evenwel niet dat hij van de instructies van Schoenenreus afwijkt. Gelet op zijn positie van filiaalmanager en het vertrouwen dat Schoenenreus in [verweerder] moet kunnen stellen als het gaat om de financiële afhandeling van de geldstroom in het filiaal, had [verweerder] zich moeten realiseren dat hij zich aan die instructies moet houden. Dit geldt temeer nu hij een aantal malen door Schoenenreus is gewaarschuwd.
Voorts is komen vast te staan dat [verweerder] ten onrechte reiskosten heeft gedeclareerd. Ook al zou één en ander te wijten zijn aan zijn verhuizing van Breda naar [woonplaats], neemt dat niet weg dat [verweerder] zorgvuldig moet zijn in zijn declaratiegedrag en zich ervan bewust moet zijn welke kosten hij declareert.
[verweerder] heeft nog aangevoerd dat hij door het ontbreken van een assistent filiaalmanager tot zijn handelingen is gekomen, maar daarvoor is onvoldoende grondslag te vinden in de stukken.
Voor zover de verweten gedragingen gerelateerd zijn aan moeilijke privéomstandigheden, zoals ook door [verweerder] is betoogd, dient dat geheel voor zijn rekening te blijven.
De kantonrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat voldoende gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, wegens een dringende reden op korte termijn te ontbinden, zodat het primaire verzoek toewijsbaar is.
Nu het verzoek op de primaire grondslag wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling of aan [verweerder] in redelijkheid een vergoeding toekomt.
Gezien de aard van de procedure worden de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze tussen partijen nog bestaat, tegen
1 december 2006;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.