ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2892

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/630536-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Evers-Ederveen
  • A. van Dam
  • C. Baauw-de Bruijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van partner en kind door verdachte in Beverwijk

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 26 oktober 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn vriendin en dochter. De verdachte heeft op 8 juli 2006 in Beverwijk een stoel naar zijn vriendin gegooid, waardoor zij letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft hij zijn dochter een harde klap gegeven, wat ook pijn heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

De rechtbank heeft de tenlastelegging in twee delen beoordeeld. Ten eerste werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn vriendin, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De officier van justitie had deze feiten als bewezen beschouwd, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de bewijsstukken en het verhandelde tijdens de zitting niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Wel achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte zijn vriendin had mishandeld door de stoel te gooien, en dat hij zijn dochter had geslagen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere beschuldigingen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn vriendin en dochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De benadeelde partij, de dochter van de verdachte, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank de verdachte van de zwaardere beschuldigingen had vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/630536-06
Uitspraakdatum: 26 oktober 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te ([woonplaats],
ten tijde van de terechtzitting gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
PRIMAIR:
hij op of omstreeks 08 juli 2006 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], zijnde de vriendin van verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een stoel op/tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 08 juli 2006 te Beverwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1], zijnde de vriendin van verdachte), een stoel op/tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
PRIMAIR:
hij op of omstreeks 08 juli 2006 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met die opzet
- met kracht de nek van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of heeft dichtgeknepen en/of
- (vervolgens) een mes heeft gepakt en/of daarmee een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 08 juli 2006 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met kracht de nek van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of heeft dichtgeknepen en/of
- (vervolgens) een mes heeft gepakt en/of daarmee een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
MEER SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 08 juli 2006 te Beverwijk [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend toegevoegd:
“Ik ga jou doodmaken” en/of voornoemde [slachtoffer 2] daarbij om de nek vastgepakt en/of
“en nu maak ik je dus dood” en/of daarbij met een mes een stekende beweging gemaakt naar de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 2], althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 08 juli 2006 te Beverwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3], zijnde de dochter van verdachte), met kracht tegen haar linkeroor, althans in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank, is anders dan de officier van justitie die zowel feit 1 primair als feit 2 primair bewezen heeft geacht, van oordeel dat de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende zijn om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen dat verdachte heeft geprobeerd zijn partner [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat verdachte [slachtoffer 2] bij de nek heeft vastgepakt met het opzet haar van het leven te beroven danwel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of haar te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Weliswaar acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] bij de nek heeft vastgepakt, doch zij acht niet bewezen dat verdachte stekende bewegingen met een mes in de richting van [slachtoffer 2] zou hebben gemaakt en evenmin dat hij bedreigingen heeft geuit als bij feit 2 meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat naar het oordeel van de rechtbank de bedreiging niet bewezen is. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van het onder 1 primair en onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
1.
SUBSIDIAIR:
hij op 8 juli 2006 te Beverwijk opzettelijk mishandelend naar [slachtoffer 1], zijnde de vriendin van verdachte, een stoel heeft gegooid, waardoor [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 8 juli 2006 te Beverwijk opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 3], zijnde de dochter van verdachte, met kracht tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Mishandeling begaan tegenover zijn levensgezel;
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling begaan tegenover zijn kind.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1 Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenlastegelegde feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen geacht en gevorderd dat de rechtbank de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag of een andere instelling, een en ander met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering wegens immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,= bij wijze van voorschot, onder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van dit bedrag met de daarbij behorende vervangende hechtenis.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 16 augustus 2006.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in de woning van zijn vriendin, bij wie hij regelmatig verbleef en met wie hij een dochter heeft, met een stoel gegooid. Deze stoel is tegen de mond van zijn vriendin terechtgekomen, waardoor zij gewond is geraakt. Voorts heeft verdachte zijn dochter een harde klap gegeven waardoor zij pijn heeft geleden. Door zijn handelen heeft verdachte bovendien de persoonlijke integriteit van zijn vriendin en zijn dochter geschonden.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank wijkt hierbij aanzienlijk af van de door de officier van justitie gevorderde straf, aangezien de rechtbank de feiten onder 1 anders kwalificeert dan de officier van justitie en verdachte vrijspreekt van het onder 2 ten laste gelegde.
6.3 Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.486,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde feit zou hebben geleden. Nu de rechtbank verdachte van dit feit heeft vrijgesproken kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht, art. 57, 300, 304.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals
hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Evers-Ederveen, voorzitter,
mrs. Van Dam en Baauw-de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Antonos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2006.
Mr. Baauw-de Bruijn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.