ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2977

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/698189-05
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtredingen van milieuwetgeving door verdachte in gemeente Wormerland

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Haarlem op 15 september 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere overtredingen van milieuwetgeving. De verdachte, geboren op een onbekende datum en woonachtig in een onbekende plaats, werd beschuldigd van opzettelijke overtredingen van voorschriften uit de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet bodembescherming. De tenlastelegging omvatte onder andere het zonder vergunning in werking hebben van een inrichting voor het opslaan van afvalstoffen, het ophogen en verharden van grond zonder vergunning, en het niet nemen van maatregelen om bodemverontreiniging te voorkomen. De rechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting zijn verschillende feiten besproken, waaronder de opslag van grote hoeveelheden hooi en bermmaaisel op onbeschermde bodem, wat leidde tot bodemverontreiniging. De rechter heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk deze overtredingen heeft begaan en heeft hem veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,-, met een voorwaardelijke straf van veertig dagen hechtenis bij gebreke van betaling. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor andere overtredingen met een totale geldboete van € 250,-. De rechter heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de draagkracht van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van milieuwetgeving en de gevolgen van overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
ECONOMISCHE POLITIERECHTER
Parketnummer: 15/698189-05
Uitspraakdatum: 15 september 2006
Tegenspraak
SCHRIFTELIJK STRAFVONNIS (379 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 september 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
(...)
2. Voorvragen
De economische politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Vrijspraak
De economische politierechter is - met de officier van justitie - van oordeel dat niet bewezen is hetgeen verdachte onder 7 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
1.
parketnummer 15/698189-05
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2005 tot en met 17 maart 2005 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, op perceel [perceel 1], kadastraal bekend als [perceel 1], een inrichting zoals bedoeld in categorie 28.1 bijlage 1 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer in werking heeft gehad, immers heeft hij in deze periode meer dan 5m3 (kubieke meter) huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen opgeslagen en anderszins op de bodem gebracht;
2.
parketnummer 15/698336-05
hij in de periode van 12 augustus 2004 tot en met 15 juni 2005 op een perceel gelegen aan de [perceel 2], kadastraal bekend als [perceel 2], gemeente Wormerland, opzettelijk een voorschrift ingevolge artikel 10 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, te weten artikel 4, lid 7.1.1. en 7.1.2 partiële herziening 1984 (van het Bestemmingsplan Landelijke Gebied 1974), heeft overtreden door op perceel [perceel 2], welk perceel is bestemd tot 'agrarische doeleinden', zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de grond op te hogen en te verharden, immers heeft hij op dat perceel een verhoogd en verhard pad aangelegd van asfaltgranulaat;
3.
parketnummer 15/698336-05
hij op tijdstippen in de periode van 12 augustus 2004 tot en met 15 juni 2005 op een perceel aan de [perceel 2], kadastraal bekend als [perceel 2], gemeente Wormerland, opzettelijk handelingen op de bodem heeft verricht, immers heeft hij een grote hoeveelheid rollen hooi uiteengetrokken op zijn weiland aanwezig gehad, terwijl deze hoeveelheid hooi zonder beschermende maatregelen direct op de bodem was geplaatst, tengevolge waarvan percolatievocht op of in de bodem kon geraken, zulks terwijl hij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast en toen niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem gevergd konden worden teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen;
4.
parketnummer 15/994583-05
hij in de periode van 8 augustus 2005 tot en met 20 september 2005, op het perceel aan [perceel 1], kadastraal bekend als [perceel 1], gemeente Wormerland, opzettelijk handelingen op de bodem heeft verricht, immers heeft hij een grote hoeveelheid hooi en/of bermmaaisel, ongeveer 420 m3, op een tweetal locaties op zijn perceel aanwezig gehad, terwijl deze hoeveelheid hooi en/of bermmaaisel zonder beschermende maatregelen direct op de bodem was geplaatst, tengevolge waarvan percolatievocht op of in de bodem kon geraken, zulks terwijl hij wist dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast en toen niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem gevergd konden worden teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen;
5.
parketnummer 15/994582-05
hij op tijdstippen in de periode van 16 juni 2005 tot 20 september 2005 op het perceel aan [perceel 2], kadastraal bekend als [perceel 2], gemeente Wormerland, opzettelijk handelingen op de bodem heeft verricht, immers heeft hij een grote hoeveelheid hooi, ongeveer 50 rollen, verdeeld over twee plaatsen, uiteengetrokken op zijn weiland aanwezig gehad, terwijl deze hoeveelheid hooi zonder beschermende maatregelen direct op de bodem was geplaatst, tengevolge waarvan percolatievocht op of in de bodem kon geraken, zulks terwijl hij wist dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast en toen niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem gevergd konden worden teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen;
6.
parketnummer 15/994562-06
hij op tijdstippen in de periode van 8 september tot en met 28 september 2005 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, op of aan perceel [perceel 3], kadastraal bekend als [perceel 3], op de bodem handelingen heeft verricht, te weten 40 tot 50 balen hooi en/of bermmaaisel op de bodem heeft gebracht, terwijl hij wist, dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen;
8.
parketnummer 15/994705-06
hij, tezamen en in vereniging met een ander, op 16 januari 2006 op een perceel gelegen aan de [perceel 4], een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Wet milieubeheer, behorende tot categorie 8.1.a en 9.1.d en 13.1.a en 15 en 18.1 genoemd in bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in werking had krachtens een door Burgemeester & Wethouders van Waterland bij besluit van 9 augustus 2000 verleende vergunning, en daarbij opzettelijk gedragingen heeft verricht in strijd met voorschriften verbonden aan die vergunning, immers:
- heeft hij in strijd met voorschrift A3 de inrichting niet ordelijk en in goede staat van onderhoud gehouden door op verschillende plaatsen binnen de inrichting afvalstoffen zoals autobanden en een kapotte badkuip en zaagsel en polistyreen en landbouwplastics op de bodem te brengen;
en
- heeft hij in strijd met voorschrift A4 het wrak van een aanhangwagen en een in verval geraakte kar niet uit de inrichting verwijderd;
en
- heeft hij in strijd met voorschrift A11 in het milieulogboek géén overzicht bijgehouden van controles aan installatie(onderdelen) en géén overzicht bijgehouden van het jaarlijkse energieverbruik
immers waren in het milieulogboek geen overzicht/gegevens van het aardgasverbruik van het afgelopen kalenderjaar aanwezig en waren in het milieulogboek geen gegevens aanwezig van onderhoud van verwarmingstoestellen (CV-installatie, CV-ketel) en geiser;
en
- konden in strijd met voorschrift F2 afvalstoffen (gebroken beton en stenen en vlechtijzer en landbouwplastics en hout) in de bodem terechtkomen.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Feit 1
Verdachte heeft onder verwijzing naar de door hem ter zitting overgelegde brief van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wormerland van 13 juli 2006 bepleit dat hij niet in strijd met het bestemmingsplan heeft gehandeld.
De economische politierechter overweegt als volgt.
Blijkens het dossier heeft het perceel [perceel 1], kadastraal bekend onder [perceel 1], de bestemming 'agrarische doeleinden' en is het perceel op grond van artikel 4 van het bestemmingsplan bestemd voor het bedrijfsmatig uitoefenen van het agrarisch bedrijf. Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij op dit perceel zonder vergunning een inrichting voor het opslaan van huishoudelijke en andere afvalstoffen in werking heeft gehad.
Het verweer van verdachte, dat hij niet heeft gehandeld in strijd met het bestemmingsplan, gaat niet op, nu dit niet aan hem ten laste is gelegd en het uitoefenen van het agrarisch bedrijf niet inhoudt dat men zonder vergunning een inrichting voor het opslaan van afvalstoffen in werking mag hebben.
Uit het proces-verbaal van 19 april 2005, [nummer], blijkt dat verbalisanten op 7 februari, 16 februari en 17 maart 2005 hebben geconstateerd dat verdachte op dit perceel een grote hoeveelheid afval had opgeslagen, terwijl de gemeente Wormerland in de brief van 15 februari 2005 aangeeft dat verdachte hiervoor geen vergunning heeft. Voorts blijkt uit de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s (met name 6, 7, 13 en 27) dat de afvalstoffen niet te bestempelen zijn als materiaal bestemd voor de nieuwbouw, als door verdachte is aangevoerd. Het ten laste gelegde feit is derhalve naar het oordeel van de economische politierechter wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte heeft ook ten aanzien van dit feit onder verwijzing naar de brief van de Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wormerland van 13 juli 2006 bepleit dat hij niet in strijd met het bestemmingsplan heeft gehandeld. De economische politierechter begrijpt hieruit dat verdachte betoogt dat nu hij geen aanlegvergunning voor het pad op het perceel [perceel 1] nodig heeft, dit ook geldt voor het pad op het in feit 2 genoemde perceel.
De economische politierechter overweegt als volgt. Blijkens het proces-verbaal van 5 augustus 2005, [nummer], heeft de verbalisant op 15 juni 2005 tijdens een milieusurveillance geconstateerd dat aan de achterzijde van perce[perceel 2], in het weiland (kadastraal bekend als [perceel 2]), een pad was aangelegd. Voor nadere controle heeft de verbalisant zich in het weiland begeven en gezien dat daar door middel van ophoging en verharding met asfaltgranulaat een pad was aangelegd, vanaf de achterzijde van de boerderij tot ongeveer 50 meter in het weiland. Ambtshalve was verbalisant bekend dat dit pad hier niet eerder lag en duidelijk was te zien dat deze verharding zeer recent was aangebracht.
Het feit dat Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wormerland hebben besloten dat voor de aanleg van een landbouwpad op het perceel [perceel 1] te Wijdewormer geen aanlegvergunning nodig is, betekent niet dat verdachte voor het ophogen van de grond voor de aanleg van een pad op een ander perceel ook geen aanlegvergunning nodig heeft. Het verweer van verdachte gaat derhalve niet op.
Het ten laste gelegde feit is naar het oordeel van de economische politierechter wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hem elke bemoeienis ontgaat omdat het perceel aan [perceel 5] niet tot zijn eigendom of pacht behoort.
De economische politierechter stelt vast dat de gewijzigde tenlastelegging van feit 3 betrekking heeft op een perceel aan de [perceel 2], kadastraal bekend als [perceel 2], gemeente Wormerland. Blijkens het proces-verbaal van 5 augustus 2005, [nummer], heeft de verbalisant op 15 juni 2005 geconstateerd dat in het weiland aan de achterzijde van perceel [perceel 2], kadastraal bekend als [perceel 2] en in eigendom van de hem ambtshalve bekende [verdachte], wonende te [woonplaats], een grote hoeveelheid hooi, ongeveer 25 rollen, was gestort, welke geheel uit elkaar waren getrokken en over de gehele plek waren verspreid. Dit betekent dat het perceel als in de gewijzigde tenlastelegging genoemd eigendom is van verdachte. Het verweer van verdachte wordt derhalve verworpen.
In voormeld proces-verbaal is voorts vermeld dat het verbalisant bekend is dat door verdachte een à twee maal per jaar een grote hoeveelheid hooibalen, 15 à 25 stuks, aldaar worden gestort. Het ten laste gelegde feit betrekking hebbende op een grote hoeveelheid hooi is derhalve naar het oordeel van de economische politierechter wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Verdachte heeft naar voren gebracht dat het landhooi niet onjuist is opgeslagen omdat al het ruwvoer is afgedekt met vochtafwerend zeil. Daarnaast klopt de ten laste gelegde hoeveelheid niet.
De economische politierechter overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van 21 november 2005, [nummer], heeft verbalisant op 15 augustus 2005 geconstateerd dat op het erf, gelegen achter perceel [perceel 1] te Wijdewormer, kadastraal bekend als [perceel 1], een grote hoeveelheid balen hooi dan wel bermmaaisel van in totaal ongeveer 420 m3 was opgeslagen. Verbalisant zag dat deze balen op een volledig onbeschermde bodem lagen en niet waren toegedekt tegen regenwater. Op 20 september 2005 heeft de verbalisant vastgesteld dat het hooi en bermmaaisel nog steeds op de onbeschermde bodem lag en niet was toegedekt tegen regenwater.
Voorts bevinden zich in het dossier foto's waarop (half) uit elkaar gevallen balen hooi te zien zijn, die voor het grootste deel onbedekt waren. Slechts op een paar plekken tussen of op dit hooi zijn kleine stukken blauw plastic waarneembaar. Deze bedekken het hooi echter niet. Nu verdachte slechts heeft aangevoerd dat de hoeveelheid niet klopt en dat het ruwvoer bij regen wordt afgedekt, maar hij deze stellingen niet nader heeft onderbouwd, passeert de economische politierechter dit verweer en baseert zij zich op de op ambtseed gedane constateringen van de verbalisant.
In het in het dossier gevoegde NFI-rapport van 14 september 2005, nummer [nummer] is aangegeven dat een opslag van afbreekbaar organisch materiaal op de onbeschermde bodem is te zien als puntbron van afbraakproducten, zware metalen en nutriënten die plaatselijk (een sterke) bodembelasting kunnen veroorzaken. De bodembelasting wordt vooral veroorzaakt door percolatievocht met daarin opgeloste afbraakproducten. Vanuit bodemhygiënisch oogpunt dienen daarom bij de opslag van afbreekbaar organisch materiaal maatregelen genomen te worden om bodemverontreiniging te voorkomen. Te denken valt aan een vloeistofdichte vloer en het afdekken van de opslag, aldus de deskundige van het NFI.
Nu, naar het oordeel van de economische politierechter, uit voormelde bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte geen maatregelen heeft genomen om bodemverontreiniging te voorkomen, is het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5 en 6
Verdachte heeft aangevoerd dat de tenlastelegging onjuist is wat betreft het aantal balen. Daarnaast zijn er uitspraken van het Europese Hof van Justitie waarin is geoordeeld dat het bijvoederen van zeldzame uitstervende huisdieren is toegestaan.
De economische politierechter oordeelt als volgt.
Ten aanzien van feit 5 blijkt uit het proces-verbaal van 25 november 2005, [nummer], dat verbalisant op 20 september 2005 in een weiland, kadastraal bekend als [perceel 2] in eigendom bij [verdachte], een tweetal grote zwarte plekken in het gras heeft gezien. Verbalisant ziet dat op beide plaatsen een grote berg hooi, elk ongeveer 25 rollen, was gestort.
Met betrekking tot feit 6 blijkt uit het proces-verbaal van 2 januari 2006, [nummer], dat verbalisant op 8 september 2005 heeft geconstateerd dat op het terrein van perceel [perceel 3] te Wijdewormer een grote hoeveelheid hooibalen en ander materiaal lag opgeslagen. Dit perceel is eigendom van [verdachte] en is kadastraal bekend als [perceel 3]. Op 28 september 2005 wordt een nader onderzoek ingesteld op dit perceel. Verbalisanten zagen aan de westelijke zijde van het perceel een grote hoeveelheid balen, ongeveer 40 a 50 balen hooi of bermmaaisel, liggen, hetgeen ook blijkt uit de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s (met name foto 7).
Nu gedaagde zijn stelling dat het aantal balen minder was dan in de tenlastelegging is opgenomen niet nader heeft onderbouwd, is de economische politierechter op grond van de bevindingen als opgenomen in voormelde processen-verbaal van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid hooi en/of bermmaaisel juist zijn. Dit verweer kan derhalve niet slagen.
Ten overvloede overweegt de economische politierechter dat aan verdachte niet is ten laste gelegd dat hij in strijd met wettelijke regels zijn koeien heeft bijgevoerd. Ook als verdachte zijn Lakenvelders bijvoert is het mogelijk maatregelen te nemen om eventuele schade aan het milieu te voorkomen. Ook dit verweer van verdachte kan derhalve niet slagen.
De economische politierechter is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan verdachte onder feit 5 en 6 is ten laste gelegd.
Feit 8
De economische politierechter is - met de officier van justitie - van oordeel dat het onder het zesde gedachtestreepje ten aanzien van voorschrift Q7 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Verdachte heeft onder verwijzing naar de brief van de Milieudienst Waterland van 25 juli 2006 ten aanzien van voorschrift A3 aangevoerd dat alles in orde was, ten aanzien van voorschrift A4 dat hij deze aanhangwagen nog steeds gebruikt voor het vervoer van jonge kalveren uit de weilanden en ten aanzien van voorschrift A11 dat het milieulogboek op de bestemde plaats lag en alle benodigde gegevens bevatte.
De economische politierechter overweegt het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van 6 maart 2006, [nummer], hebben verbalisanten tijdens de controle op 16 januari 2006 van een inrichting, op het adres [perceel 4], op diverse plaatsen binnen deze inrichting gezien dat afval, zoals autobanden, een kapotte badkuip, zaagsel, en polistyreen alsmede landbouwplastics verspreid lagen en op of in de bodem waren gebracht. Voorts hebben verbalisanten het wrak van een aanhangwagen gezien, alsmede een in verval geraakte kar binnen de inrichting, hetgeen ook blijkt uit de foto’s genummerd 9 tot en met 22 in de bij het proces-verbaal gevoegde fotobijlage. Een van de verbalisanten heeft verder geconstateerd dat in het milieulogboek geen overzicht aanwezig was van het aardgasverbruik van het afgelopen kalenderjaar, dat geen gegevens aanwezig waren van de keuringen van verwarmingstoestellen, te weten de centrale verwarmingsinstallatie en dat geen onderhoudscontract, dan wel, een document is aangetroffen, waaruit bleek dat enig vakkundig onderhoud aan de CV-installatie Nefit, een geiser zonder mantel en een oude ronde cv-ketel had plaatsgevonden. Verbalisanten verwijzen naar de foto's met nummer 2, 3 en 4 van de fotobijlage. Verbalisanten constateren verder dat op en in de bodem aanwezig was bouw en sloopafval, waaronder gebroken beton, stenen, vlechtijzer, (landbouw)plastic en hout, alsmede andere afvalstoffen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 16 januari 2006 in strijd met de voorschriften heeft gehandeld. Dit acht de economische politierechter bewezen op grond van voormelde bewijsmiddelen. Dat verdachte bij brief van de Milieudienst Waterland van 25 juli 2006 is medegedeeld dat zijn bedrijf op 20 juli 2006 is gecontroleerd op naleving van de milieuwetgeving en op die datum geen overtredingen van de voorschriften uit de vergunningen zijn geconstateerd, doet hieraan niet af.
Verdachte heeft ten slotte aangevoerd dat de personenauto met kenteken [kenteken] steeds rijdbaar op het terrein is geweest, WA-verzekerd is en dat de wegenbelasting wordt betaald.
De economische politierechter overweegt het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van 6 maart 2006, [nummer] hebben verbalisanten op 16 januari 2006 tijdens de controle van een inrichting, op het adres [perceel 4], op het buitenterrein een personenauto zien staan, voorzien van kenteken [kenteken]. Dit voertuig werd kennelijk gebruikt voor de opslag van in onbruik geraakte materialen, waaronder doeken, stoffen en plastics. Verbalisanten zagen dat in dit voertuig remolie en koelvloeistof in een reservoir aanwezig waren, alsmede een accu en motorolie in het carter. Op het motorblok ontbrak een snaar en de motor was door roestvorming aangetast, terwijl het voor dit voertuig afgegeven kenteken geschorst was vanaf 15 juli 2005. Uit de door verdachte overgelegde kopie van de pakketpolis is af te leiden dat de auto WA-verzekerd was in elk geval tot 6 juni 2005. Het toezenden van een kopie van de groene kaart plus een premieberekening door de verzekering(stussenpersoon) is, anders dan verdachte meent, geen bewijs dat de auto ook na 6 juni 2005 verzekerd is gebleven. Uit voormelde constateringen van verbalisanten blijkt echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de auto geruime tijd niet is gebruikt, zodat het tenlastegelegde onder 8 wat betreft gedachtestreepje 5 ten aanzien van voorschrift J2 niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 8 vijfde gedachtestreepje ten aanzien van voorschrift J2 ten laste gelegde is de economische politierechter anders dan de officier van justitie van oordeel dat dit niet bewezen is.
4. Strafbaarheid bewezenverklaring
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
1.
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer;
2.
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
3, 4, 5 (telkens):
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming;
6.
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming;
8.
medeplegen van opzettelijke overtreding van en voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer.
5. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de economische politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Rekening is gehouden met de draagkracht van verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder overweegt de economische politierechter het volgende.
Verdachte heeft diverse al dan niet agrarische bedrijven. Op verschillende tijdstippen heeft hij diverse milieuvoorschriften overtreden. Nadat hij door de controlerende autoriteiten daarop is geattendeerd, heeft hij sommige overtredingen gestaakt, doch andere heeft hij gecontinueerd, hetgeen ook blijkt uit het feit dat sommige gedragingen (opslag van hooi) op diverse tijdstippen aan verdachte ten laste zijn gelegd en bewezen zijn verklaard. Verdachte lijkt zelf te willen bepalen wat volgens hem wel of niet is toegestaan.
Hoewel tegen verdachte reeds vele malen eerder proces-verbaal is opgemaakt, blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie dat verdachte niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Op grond van het vorenoverwogene is de economische politierechter van oordeel dat een boete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet te worden betaald om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke feiten te begaan. Deze boete is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de economische politierechter minder bewezen heeft verklaard dan waarvan de officier van justitie bij het formuleren van de eis is uitgegaan en de bewezenverklaarde feiten anders waardeert.
Op grond van het vorenoverwogene is de politierechter van oordeel dat een boete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet te worden betaald om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke feiten te begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 47, 57, 62
Wet milieubeheer: artikelen 8.1 en 18.18
Wet op de Ruimtelijke Ordening: artikel 10
Partiële herziening 1984 van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1974", vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdewormer: artikel 7.1.1 en 7.1.2
Wet bodembescherming: artikel 13
Wet op de economische delicten artikelen 1a, 2, 6.
8. Beslissing
De economische politierechter:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder 7 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals vermeld onder 3 van dit vonnis.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten op.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1, 2, 3, 4, 5 en 8
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 4.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tachtig dagen hechtenis, waarvan een gedeelte groot € 2.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door veertig dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Bepaalt dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de geldboete dient te voldoen in vier maandelijkse termijnen van elk € 500,-.
Ten aanzien van feit 6
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van Dam, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Lenssen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 september 2006.