ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ3081

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-10438
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor aanbouw aan woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 14 november 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een verleende bouwvergunning. Verzoeker, woonachtig op het naastgelegen perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die is verleend aan vergunninghouder voor het uitbreiden van de woning door middel van een aanbouw aan de zijgevel. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Waterland, stelt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en dat er geen gronden zijn om de bouwvergunning te weigeren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het aannemelijk is dat de bouwvergunning in bezwaar in stand kan blijven. De rechter heeft overwogen dat de bezwaren van verzoeker, waaronder de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan en de welstandsnota, niet voldoende onderbouwd zijn. Verzoeker heeft aangevoerd dat de aanbouw in strijd is met de bouwverordening, maar de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afstand tussen de nieuwbouw en verzoekers woning in overeenstemming is met de bouwverordening.

De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker zelf een aanbouw heeft gerealiseerd die dicht tegen de erfgrens aanligt, wat bijdraagt aan de situatie. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen en heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 10438 WRO
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2006
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. H. Martens, werkzaam bij Stichting Unive Rechtshulp,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Waterland,
verweerder,
derde partij
[vergunninghouder],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) een vergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van een aanbouw aan de zijgevel van het woonhuis op het adres [adres] te [plaatsnaam], kadastraal bekend onder [perceelnummer] te Waterland.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 oktober 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 november 2006, alwaar verzoeker niet is verschenen. Namens verzoeker is zijn gemachtigde, voornoemd, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Wiedemeijer, werkzaam bij de gemeente Waterland. Tevens ter zitting aanwezig was de vergunninghouder.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Naar aanleiding van de aanvraag om een bouwvergunning heeft verweerder aan vergunninghouder een bouwvergunning verleend. Het bouwplan betreft het uitbreiden van de woning op het adres [adres] te [woonplaats] door middel van het realiseren van een aanbouw aan de zijgevel van de woning. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en er overigens geen gronden zijn om de bouwvergunning te weigeren.
2.3 De bezwaren van verzoeker, woonachtig op het naastgelegen perceel [adres], betreffen de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan, de strijdigheid met de welstandsnota en de strijdigheid met de bouwverordening. Aangezien vergunninghouder een aanvang heeft gemaakt met de bouw van de aanbouw, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de bouwvergunning wordt geschorst.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.5 Noch in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van de maximale bouwhoogte van het bouwplan, noch in hetgeen verzoeker ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot het feit dat de uitbreiding van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 30% van het hoofdgebouw, heeft de voorzieningenrechter een aanwijzing kunnen vinden dat het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan is.
2.6 Het betoog van verzoeker dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand omdat dit bouwplan in strijd is met de welstandsnota, slaagt niet. Zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft toegelicht, heeft de Commissie Kring Waterland van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland het bouwplan beoordeeld op grond van de welstandsnota zoals deze op 11 mei 2006 door de gemeenteraad van Waterland is vastgesteld en hierin zijn de door verzoeker opgeworpen beletselen niet langer opgenomen.
2.7 De voorzieningenrechter kan verzoeker evenmin volgen in de stelling, die zijn gemachtigde ter zitting heeft gehandhaafd, dat de afstand tussen de nieuwbouw en verzoekers woning maximaal 50 centimeter zal zijn, hetgeen in strijd is met de bouwverordening. Niet gebleken is dat de palen op het erf van verzoeker zijn geslagen en de aanbouw over de erfgrens wordt gebouwd. Voorts is uit de door verweerder ter zitting overgelegde tekening met kadastrale gegevens naar voren gekomen dat de afstand van verzoekers gebouwde aanbouw tot aan de erfgrens een meter bedraagt. Gelet hierop is duidelijk dat de afstand tussen de twee bouwwerken in ieder geval een meter is en derhalve in overeenstemming met artikel 2.5.17 van de bouwverordening.
2.8 Ten aanzien van verzoekers klacht dat de aanbouw op een te geringe afstand van zijn woning zal worden gebouwd, wil de voorzieningenrechter nog opmerken dat deze situatie mede is ontstaan doordat verzoeker zelf ook een aanbouw heeft gerealiseerd die dicht tegen de erfgrens aanligt.
2.9 Gelet op vorenstaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de bouwvergunning in bezwaar in stand kan blijven. Er is derhalve geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, en op 14 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.