RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 10321
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2006
[vennootschap].,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn,
de burgemeester van Uitgeest,
verweerder.
Bij besluit van 27 september 2006 heeft verweerder de panden aan de [adressen 1,2 en 3] te [plaats] met onmiddellijke ingang gesloten tot en met maandag 26 maart 2007. Verweerder heeft voorts besloten de kosten van de sluiting te verhalen op de overtreder(s).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 oktober 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 20 oktober 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 november 2006, alwaar namens verzoekster haar gemachtigde, voornoemd, is verschenen. Verweerder was ter zitting aanwezig, vergezeld van mr. W.A.M. Admiraal, werkzaam bij de gemeente Uitgeest. Voorts was ter zitting aanwezig de partner van [vennoot], een vennoot van verzoekster.
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De politie heeft in het kader van een onderzoek genaamd 'HOK' op 26 september 2006 een doorzoeking verricht in de panden aa[adres 1]n 1,2 en 3] te [plaats]. Bij dit onderzoek is onder meer aangetroffen een complete verwerkingsunit voor het verwerken van hennep en hennepresten als bedoeld in de Opiumwet (lijst II). Niet in geschil tussen partijen is dat de drie panden zijn gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw. Voorts heeft verzoekster ter zitting onbetwist gesteld dat het pand met adres [adres 1] een loods is, [adres 2] in gebruik was als growshop en dat zich in [adres 3] de verwerkingsruimte bevond.
2.3 Verweerder heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het politieonderzoek besloten over te gaan tot onmiddellijke sluiting van de genoemde panden voor de duur van een half jaar. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat het voorhanden hebben van, handelen in en gebruiken van verdovende middelen ter plaatse in strijd is met de Opiumwet en dat verbouw en particuliere handel in drugs in de panden in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Verweerder heeft bovendien in zijn besluit overwogen dat deze activiteiten in zijn algemeenheid tevens in strijd zijn met het beleid van het gemeentebestuur, dat uitgaat van het weren van coffeeshops en aanverwante activiteiten in de gemeente. Naar de mening van verweerder kan het vorenstaande aanleiding geven tot andere criminaliteit c.q. concentratie en escalatie van criminele activiteiten en heeft een negatieve uitstraling op het gehele bedrijventerrein. Verweerder heeft voorts overwogen dat de bereiding, verwerking en/of handel van/in drugs, zoals in de panden plaats vond, ontoelaatbaar is in het belang van de openbare orde en dat het aldus voortbestaan van de panden een gevaar is voor de openbare orde, vooral in verband met de grootschaligheid van de geconstateerde vermoedelijke overtredingen. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat zich in [adres 2] vergelijkbare feiten hebben voorgedaan in 1998 en 2000, waarbij in 1998 ook reeds een sluiting is bevolen als bedoeld in artikel 13b Opiumwet.
2.4 Verzoekster kan zich niet verenigen met het bevel tot sluiting van de drie panden. Verzoekster heeft ter zitting naar voren gebracht dat het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening met name tot doel heeft om de sluiting van [adres 2] ongedaan te maken. In dit pand is volgens verzoekster niets illegaals aangetroffen en de vier vennoten zijn financieel afhankelijk van de inkomsten uit de growshop die in [adres 2] gevestigd was. Evenmin zijn in [adres 1] belastende zaken aangetroffen. Volgens verzoekster kan uit het onderzoek slechts worden afgeleid dat uitsluitend in [adres 3] overtreding van de Opiumwet heeft plaats gevonden. Gelet op het zwaarwegend financieel belang heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bevel tot sluiting in afwachting van het besluit op bezwaar.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 13b, eerste lid, Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.7 Buiten discussie staat dat in [adres 3] een verwerkingsunit voor het verwerken van hennep en hennepresten aanwezig was. In het belang van de handhaving van de openbare orde was verweerder derhalve op grond van de Gemeentewet bevoegd op te treden tegen de verboden activiteiten die in dit pand plaats vonden. Deze bevoegdheid moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook aanwezig worden geacht ten aanzien van de activiteiten die in [adres 2] plaats vonden. Gelet op de verbinding tussen [adres 3] en [adres 2] is immers aannemelijk dat de verboden activiteiten zich ook hier hebben voorgedaan. Het tegendeel is in ieder vooralsnog geval niet gebleken.
2.8 Om over te kunnen gaan tot het toepassen van bestuursdwang op grond van artikel 13b, eerste lid, Opiumwet dient sprake te zijn van voor publiek toegankelijke lokalen. Ten aanzien van [adres 2], waar de growshop was gevestigd, is niet bestreden dat het pand voor publiek toegankelijk is. Gelet op de beschikbare gegevens en het verhandelde ter zitting beschikt verweerder vooralsnog over voldoende aanwijzingen om het er voor te houden dat het gebruik van de ruimtes in [adres 2] en [adres 3] zodanig verknoopt is dat ook [adres 3] toegankelijk is voor het publiek. Verweerder kon zich derhalve voor wat betreft de sluiting van [adres 2] en [adres 3] baseren op artikel 13b Opiumwet.
2.9 Anders dan verzoekster stelt, is de duur van de sluiting van de drie panden voor een periode van zes maanden niet onevenredig. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verzoekster in het verleden ook reeds geconfronteerd is met een sluiting van haar bedrijf in verband met dezelfde verboden activiteiten.
2.10 Ten aanzien van [adres 1] dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog de nodige kennisvergaring plaats te vinden. Uit het proces-verbaal van de doorzoeking van de panden is niet duidelijk geworden of in bedoeld pand een overtreding van de Opiumwet heeft plaats gevonden. Dit kan echter niet leiden tot toewijzing van de voorlopige voorziening. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de huurovereenkomst voor [adres 1] per 1 november 2006 is beëindigd zodat een voorlopige voorziening niet het beoogde effect, te weten toegang tot het betreffende pand, kan hebben. De omstandigheid dat verzoekster het pand niet meer huurt, brengt derhalve mee dat verzoekster geen spoedeisend belang meer heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoekster wel een advocaat heeft ingeschakeld om de huurbeëindiging aan te vechten maakt dit niet anders, aangezien spoedig uitsluitsel in een kantongerechtprocedure niet te verwachten is.
2.11 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 8 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.