RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/602730-05
Uitspraakdatum: 17 november 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 november 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 2 oktober 2005 te Westzaan in de gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over (de voor het openbaar verkeer openstaande weg) de [A-dijk], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft hij toen daar rijdende (in de richting van Westzaan) over die weg,
welke weg ter plaatse was gelegen buiten de bebouwde kom en welke weg was aangeduid als autoweg door middel van bord G3, zoals bedoeld in bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
terwijl er door een geopende brug een stilstaande file was ontstaan,
roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onnadenkend en/of ondeskundig gereden, door
(abrupt) vanuit die stilstaande file op die autoweg te keren,
(abrupt) vanuit die stilstaande file op die autoweg de rijstrook voor het hem - verdachte - tegemoetkomende verkeer op te rijden
terwijl toen (een) over de/die rijstrook voor het hem - verdachte - tegemoetkomende verkeer rijdende bestuurder - in de richting van Westzaan - van een motorrijtuig (motorfiets) hem - verdachte - en/of de stilstaande file aan het inhalen was, althans reeds zo dicht genaderd was, waarna en/of (mede) waardoor er een botsing/aanrijding is ontstaan tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en dat andere motorrijtuig,
waardoor de bestuurder van die motorfiets, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken 3e lendenwervel en/of een gebroken rechterbovenbeen en/of een gebroken rechterenkel en/of een gebroken rechtervoet, in elk geval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
hij op of omstreeks 02 oktober 2005 te Westzaan in de gemeente Zaanstad, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende (in de richting van Westzaan) op de weg, de [A-dijk],
- welke weg ter plaatse was gelegen buiten de bebouwde kom en welke weg was aangeduid als autoweg door middel van bord G3, zoals bedoeld in bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
- terwijl er door een geopende brug een stilstaande file was ontstaan,
(abrupt) vanuit een - voor een geopende brug - stilstaande file is gekeerd, althans abrupt de rijstrook voor het hem - verdachte - tegemoetkomende verkeer is opgereden,
(abrupt) vanuit die stilstaande file op die autoweg de rijstrook voor het hem - verdachte - tegemoetkomende verkeer op te rijden
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
hij op of omstreeks 02 oktober 2005 te Westzaan in de gemeente Zaanstad, als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande, als zodanig aangeduide autoweg, de [A-dijk], met dat voertuig is gekeerd, althans is gaan keren, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1 Bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar verweten kan worden dat hij onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam is geweest, doch niet in aanzienlijke mate. Verdachte heeft op het moment dat hij ging keren, opgelet en daarbij met name, doch niet uitsluitend, oog gehad voor het verkeer dat hem - bezien vanuit zijn oorspronkelijke rijrichting - kon tegemoet komen. Hij had niet verwacht dat er ook verkeer zou kunnen komen vanuit de rijrichting waaruit hij was gekomen en deze verwachting was reëel, gelet op het feit dat het een eenbaansweg betrof en inhalen, gezien de file, in principe niet mogelijk was.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft twee aanmerkelijke verkeersfouten gemaakt. In de eerste plaats is verdachte met zijn auto gaan keren, terwijl hij zich op een autoweg bevond. Op dit soort wegen geldt een verbod om te keren. Daarnaast heeft hij, voordat hij een aanvang maakte met deze bijzondere manoeuvre, onvoldoende acht geslagen op verkeer dat hem van achteren kon naderen, waardoor hij een hem van achter naderende motorrijder niet heeft waargenomen - dit terwijl juist voor een bijzondere manoeuvre als keren extra voorzichtigheid en oplettendheid is vereist. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in aanzienlijke mate onvoorzichtig, onoplettend en onnadenkend heeft gereden, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
hij op 2 oktober 2005 te Westzaan in de gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [A-dijk], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft hij toen daar rijdende in de richting van Westzaan, over die weg,
welke weg ter plaatse was gelegen buiten de bebouwde kom en welke weg was aangeduid als autoweg door middel van bord G3, zoals bedoeld in bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
terwijl er door een geopende brug een stilstaande file was ontstaan,
in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onoplettend en onnadenkend gereden, door
abrupt vanuit die stilstaande file op die autoweg de rijstrook voor het hem tegemoetkomende verkeer op te rijden,
terwijl toen een over die rijstrook voor het hem tegemoetkomende verkeer, in de richting van Westzaan, rijdende bestuurder van een motorfiets, hem - verdachte - en de stilstaande file aan het inhalen was, waardoor er een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en die motorfiets,
waardoor de bestuurder van die motorfiets, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken 3e lendenwervel en een gebroken rechterbovenbeen en een gebroken rechterenkel heeft opgelopen.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander
lichamelijk letsel wordt toegebracht.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sancties
6.1. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair tenlastegelegde feit te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uur, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2. Hoofdstraf en bijkomende straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto gereden op de [A-dijk], zijnde een autoweg. Door de geopende brug was op deze weg een stilstaande file ontstaan. Verdachte stond met zijn auto in deze file en besloot te keren en een andere route te nemen. Verdachte had zich er op dat moment van bewust moeten zijn dat hij zich op een autoweg bevond en dat keren niet was toegestaan. Verdachte wilde de keermanoeuvre snel uitvoeren en was gefocust op het tegemoetkomende verkeer. Hij heeft zich niet gerealiseerd dat er verkeer van achter hem kon komen en heeft daarom alleen heel kort in de spiegel en uit het linkerraam gekeken. Over zijn schouder heeft hij niet naar linksachter gekeken. Verdachte heeft daarbij de motorrijder die op de linkerweghelft reed om de file voorbij te rijden en die rekening hield met de mogelijkheid dat auto's uit de file zouden gaan en in verband daarmee zijn snelheid en positie op de weg had aangepast om duidelijk zichtbaar te zijn voor de stilstaande bestuurders, niet gezien. Juist op het moment dat verdachte zijn keermanoeuvre inzette, reed de motorrijder langs de auto van verdachte met als gevolg dat de motorrijder tegen de linkervoorzijde van de auto aanreed. De motorrijder heeft door deze aanrijding ernstig letsel opgelopen. De rechtbank rekent verdachte deze gevolgen aan. Verdachte heeft echter ter terechtzitting blijk heeft gegeven inzicht te hebben in de onvoorzichtigheid van zijn handelen en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De rechtbank neemt dit ten voordele van verdachte mee in de bepaling van de op te leggen straf. Voorts neemt de rechtbank ten voordele van verdachte in aanmerking dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een geldboete, in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend en geboden is.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c,
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175 (oud), 179.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 800,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis, te voldoen in vier drie-maandelijkse termijnen van elk € 200,-.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Kronenberg, voorzitter,
mrs. Toeter en Burg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier drs. Kaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2006.