ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ6985

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/635474-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Steenmetser-Bakker
  • mrs. Van Dijk
  • mrs. Bijvoet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van wapenbezit en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 22 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten 1 en 3 primair, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de aangeefster op 2 juni 2006 had bedreigd. Getuigenverklaringen waren niet overtuigend genoeg om de betrokkenheid van de verdachte bij de schermutseling in café de Kop van de Koemarkt vast te stellen. Evenzo was er onvoldoende bewijs voor de poging tot moord of doodslag op 11 juni 2006, aangezien het vuurwapen dat de verdachte zou hebben gebruikt nooit is teruggevonden en niet kon worden vastgesteld dat het een echt wapen was.

De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte op 25 september 2006 een vuurwapen van categorie III en munitie voorhanden had, en dat hij op 11 juni 2006 de aangever had bedreigd met een vuurwapen of een voorwerp dat daarop leek. De rechtbank oordeelde dat het bezit van het vuurwapen een drempelverlagende werking heeft voor het gebruik ervan, wat de ernst van de feiten onderstreept. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op van 24 maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die voortvloeide uit de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/635474-06
Uitspraakdatum: 22 december 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 december 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Midden Holland, HvB Haarlem, te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
3.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder de 1. en 3. primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft daartoe het navolgende overwogen.
Ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte op 2 juni 2006 aangeefster [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Weliswaar heeft een aantal getuigen verklaard dat op 2 juni 2006 in café de Kop van de Koemarkt een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen een Marokkaanse man en aangeefster [aangeefster], maar op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting kan allereerst niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de Marokkaanse man is die daarbij betrokken was, en overigens heeft geen van deze getuigen gezien dat tijdens deze schermutseling een wapen is getrokken of gehoord dat (daarbij) de in de tenlastelegging geciteerde dreigende taal is geuit.
Ten aanzien van het onder 3. primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte op 11 juni 2006 heeft gepoogd aangever [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Aangever en een aantal getuigen hebben verklaard dat op 11 juni 2006 een ruzie is ontstaan tussen verdachte en aangever, dat verdachte daarbij een pistool heeft getrokken, dit op het slachtoffer heeft gericht en zeker tot drie keer toe heeft doorgeladen en de trekker heeft overgehaald, maar dat het pistool telkens niet af ging. Een van de getuigen heeft de patroonhouder op de grond aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is van een poging moord althans doodslag, reeds omdat niet kan worden vastgesteld dat het voorwerp dat verdachte in zijn hand had en dat door de aangever en de getuigen wordt aangeduid als een pistool – nog los van het gegeven dat de patroonhouder op de grond lag – een “echt” pistool was en derhalve geschikt was om iemand mee van het leven te beroven. Dat voorwerp is immers nooit teruggevonden. Verdachte dient derhalve van het onder 3 primair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 2 en 3 subsidiair heeft begaan in dier voege dat
2.
hij op 25 september 2006 te Purmerend een wapen als bedoeld in artikel 2 eerste lid, categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool (merk Fabrique National, type Browning GP-35-High Power, kaliber 9 mm x 19) en munitie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III van de Wet Wapens en Munitie te weten 13 (scherpe) patronen (merk Companhia Brasileira de Cartuchos, model volmantelrondneus, kaliber 9 mm x 19), voorhanden heeft gehad;
3. subsidiair
hij op 11 juni 2006 te Purmerend [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- met zijn hand een schietbeweging gemaakt naar die [slachtoffer] en
- meermalen een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het lichaam van die [slachtoffer]
gehouden en vervolgens
- meermalen dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) doorgeladen en de trekker van dat (op een)
vuurwapen (gelijkend voorwerp) overgehaald.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 2 en 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.3. Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van feit 2
- Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 september 2006 gesloten proces-verbaal binnentreden (dossierpagina 129 t/m 130);
- Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 1 november 2006 gesloten proces-verbaal technisch onderzoek wapens & munitie (dossierpagina 177 t/m 184).
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
- Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 4 oktober 2006 gesloten proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina 187 t/m 193);
- Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 11 oktober 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (dossierpagina 226 t/m 228);
- Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 13 oktober 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2](dossierpagina 232 t/m 234);
- Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 14 oktober 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (dossierpagina 237 t/m 241);
- Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 26 september 2006 gesloten proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4]. (dossierpagina 148 t/m 149).
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie, maatregel en van overige beslissingen
6.1.Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - het navolgende gevorderd:
- bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 primair;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd, die verdachte in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding van € 1.500,-- wegens immateriële schade en € 50,-- wegens materiële schade met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
6.2. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, Unit Zaandam, uitgebrachte rapport van 7 december 2006 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 11 juni 2006 meermalen een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] gehouden en vervolgens meermalen dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) doorgeladen en de trekker van dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) overgehaald. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan en heeft in eerste instantie geen aangifte van dit feit durven doen uit angst voor verdachte. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke delicten vaak gedurende lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien vormt bovengenoemd feit een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, daar het een misdrijf betreft met een agressief en gewelddadig karakter en het feit zich in de openbaarheid heeft afgespeeld op een plaats waar veel publiek aanwezig was.
Daarnaast is bij een doorzoeking in verdachtes woning een doorgeladen pistool met bijbehorende munitie aangetroffen. Het bezit van dit pistool en bijbehorende munitie kan niet anders dan een drempelverlagende werking hebben om dit pistool op enig moment te gebruiken of met dit gebruik te dreigen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze is lager dan door de officier van justitie geëist omdat de rechtbank minder feiten c.q. andere feiten bewezen acht dan de officier van justitie aan haar eis ten grondslag heeft gelegd.
6.3.Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft ter terechtzitting een mondelinge vordering tot schadevergoeding van
€ 1.550,-- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3. tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 1.500,00 zijnde de gevorderde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3. subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van deze schade billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade à € 50,00 terzake reis- en telefoonkosten zonder nadere onderbouwing niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet in de vordering kan worden ontvangen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
6.4. Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoe-dingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 1.500,--.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 36f, 57, 285;
Wet Wapens en Munitie: 26, 55.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 1. en 3. primair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 1.500,-- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroor-deelt verdachte in de kosten door de benadeel-de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit-voerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.500,-- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Steenmetser-Bakker, voorzitter,
mrs. Van Dijk en Bijvoet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Meesters,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2006.