ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ7555

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-6444
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan Dekamarkt B.V. wegens verstrekken van sterke drank aan minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 23 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dekamarkt B.V. en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dekamarkt B.V. kreeg een boete van € 1.800,- opgelegd wegens het verstrekken van sterke drank aan twee meisjes die nog geen 18 jaar oud waren, in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Drank- en Horecawet. De controleambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit constateerde dat de meisjes sterke drank kochten zonder dat hun leeftijd was gecontroleerd door de caissière. Eiseres maakte bezwaar tegen de boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Minister. Eiseres stelde beroep in, waarbij zij aanvoerde dat het besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat er geen objectiveerbare feiten waren die de constatering van de controleambtenaar ondersteunden. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen processueel belang had bij de beoordeling van het beroep, omdat zij niet had weersproken dat de meisjes niet onmiskenbaar de vereiste leeftijd hadden bereikt. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen andere gronden waren aangevoerd en eiseres geen schadevergoeding had gevorderd. De uitspraak werd gedaan door rechter G. Guinau en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier K. van Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 6444
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2006
in de zaak van:
Dekamarkt B.V.,
gevestigd te Velsen,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. S.A.P. van den Berg, advocaat te Den Haag,
tegen:
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2005 heeft verweerder op grond van artikel 44a Drank- en Horecawet eiseres een boete opgelegd van € 1.800,- wegens het overtreden van het in artikel 20, tweede lid, Drank- en Horecawet opgenomen verbod bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 september 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 februari 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 24 januari 2006 van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 april 2006, aangevuld bij brief van 8 mei 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 oktober 2006, alwaar eiseres met haar gemachtigde is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen drs. J.M. Cornax en R.F.C. Kleine Deters. Voorts is verschenen S. van Paridon, werkzaam bij de Raad Nederlandse Detailhandel.
2. Overwegingen
2.1 Een controleambtenaar bij de Voedsel en Waren Autoriteit heeft samen met een collega bij een controle bij de ingang van de Dekamarkt geconstateerd dat twee meisjes, die voor hem niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder waren, onder meer twee flesjes Dropshot en Boswandeling, zijnde sterke drank, bij eiseres kochten, zonder dat door de caissière aan de hand van een geldig legitimatiebewijs werd vastgesteld of de meisjes de vereiste leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Buiten de slijterij van eiseres heeft de controleambtenaar de meisjes aangesproken en aan de hand van hun legitimatiebewijzen vastgesteld dat zij 16 en 17 jaar oud waren. De meisjes vertelden de controleambtenaar dat hen niet naar hun leeftijd was gevraagd. Bij besluit van 2 september 2005 is eiseres voor overtreding van artikel 20, tweede lid, Drank- en Horecawet een boete van € 1.800,- opgelegd.
2.2 Ingevolge artikel 20, tweede lid, Drank- en Horecawet is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Ingevolge artikel 20, vierde lid, Drank- en Horecawet blijft de vaststelling, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, achterwege, indien het een persoon betreft die onmiskenbaar de vereiste leeftijd heeft bereikt. De vaststelling geschiedt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht, dan wel een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen document.
Ingevolge artikel 44a, eerste lid, Drank- en Horecawet kan Onze Minister ter zake van de in de bijlage omschreven overtredingen een boete opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend.
2.3 In beroep wordt door eiseres aangeknoopt bij een tweetal uitspraken van de rechtbank Rotterdam in zaken met betrekking tot de Tabakswet. In die zaken was in geschil of de betrokken klanten onmiskenbaar de leeftijd van 16 jaar hadden bereikt. In beide uitspraken is kort gezegd geoordeeld dat het aannemen van de aan de sigarettenverkoopster verweten gedraging, enkel op basis van het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar, waaruit niet blijkt op grond van welke feiten of omstandigheden deze heeft geconcludeerd dat de klant niet onmiskenbaar de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, indruist tegen de in artikel 6, tweede en derde lid, EVRM neergelegde presumptie van onschuld en het verdedigingsbeginsel. Dit leidde de Rotterdamse rechtbank tot de conclusie dat de overtreding onvoldoende was komen vast te staan en er derhalve sprake was van strijd met artikel 3:2 Awb.
2.4 Eiseres heeft in navolging van voormelde Rotterdamse uitspraken in beroep het standpunt ingenomen dat het besluit in strijd is met artikel 3:2 Awb in verbinding met artikel 6 EVRM, omdat in het proces-verbaal geen objectiveerbare feiten zijn neergelegd die de constatering door de controleambtenaar dat de meisjes niet onmiskenbaar de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, staven. Eiseres heeft echter niet, óók niet in de bezwaarfase, het standpunt ingenomen dát de meisjes naar het oordeel van de caissière onmiskenbaar 18 jaar of ouder waren (zoals door de sigarettenverkopers in de Rotterdamse zaken wel werd gesteld). Uit de opmerking van de bedrijfsleider, dat "zij het er die morgen nog over hadden gehad en dat het toch gebeurt", welke opmerking is gemaakt tijdens het verhoor door de controleambtenaren dat vlak na de constatering plaatsvond, blijkt zelfs eerder het tegenovergestelde.
2.5 De rechtbank is ambtshalve tot het oordeel gekomen dat eiseres geen processueel belang heeft bij een beoordeling van het beroep en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van voldoende procesbelang, indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Zoals de rechtbank in r.o. 2.4. heeft vastgesteld, heeft eiseres in bezwaar noch in beroep weersproken dat de meisjes niet onmiskenbaar de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Eiseres heeft zulks ter zitting desgevraagd bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat met het aanvoeren van de grond, dat het besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 3:2 Awb, omdat in het proces-verbaal geen objectiveerbare feiten zijn neergelegd die de constatering van de controleambtenaar dat de meisjes niet onmiskenbaar de vereiste leeftijd hadden bereikt, staven, niet het nagestreefde resultaat kan worden bereikt, namelijk het niet verschuldigd zijn van de opgelegde boete, indien deze grond niet berust op en gepaard gaat met het weerspreken van de constatering dat de meisjes niet onmiskenbaar de vereiste leeftijd hadden bereikt en met het weerspreken van de daaraan verbonden gevolgtrekking dat sprake is van de overtreding als bedoeld in artikel 20, tweede lid, Drank- en Horecawet. Ook met betrekking tot het beroep op het verdedigingsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat een beoordeling daarvan door de rechtbank geen feitelijke betekenis heeft of kan hebben, aangezien dat beginsel vooronderstelt dat degene die zich op dat beginsel beroept, verweer wenst te voeren tegen een feitelijke vaststelling of aanname, zoals in het onderhavige geval is gerelateerd in het proces-verbaal van de controleambtenaar. Voor zover het ervoor moet worden gehouden dat eiseres stelt een principieel belang te hebben bij een beslissing op het beroep, overweegt de rechtbank dat het hebben van een louter formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van (voldoende) processueel belang.
2.6 Gelet op het vorenstaande en op het gegeven dat er geen andere gronden zijn aangevoerd, terwijl eiseres voorts geen schadevergoeding heeft gevorderd als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, Awb, kan geen tot de persoon van eiseres te herleiden procesbelang worden vastgesteld. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, en op 23 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. K. van Dijk, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.