ECLI:NL:RBHAA:2006:BA1734

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109391-05-155
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging alimentatieverplichting na grievend gedrag van de alimentatiegerechtigde

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 19 september 2006 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw die in 1990 met elkaar zijn gehuwd en in 2001 zijn gescheiden. De man verzocht de rechtbank om de alimentatieverplichting jegens de vrouw te beëindigen, omdat hij van mening was dat de lotsverbondenheid door grievend gedrag van de vrouw was verloren gegaan. De rechtbank overwoog dat de lotsverbondenheid, die voortvloeit uit het huwelijk, een belangrijke grondslag is voor de alimentatieverplichting. De man voerde aan dat de vrouw hem in 2003 had mishandeld, wat leidde tot een gevangenisstraf voor haar en ernstige psychische gevolgen voor hem, waaronder een posttraumatisch stresssyndroom. Hij stelde dat hij door deze omstandigheden niet langer in staat was om de alimentatie te betalen.

De vrouw bestreed het verzoek van de man en stelde dat hij eerder had moeten aangeven dat hij geen alimentatie meer wilde betalen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de vrouw, die door de man als schokkend en ingrijpend waren ervaren, een onherroepelijk einde hadden gemaakt aan de lotsverbondenheid. De rechtbank concludeerde dat het van de man in redelijkheid niet gevergd kon worden om de alimentatieverplichting voort te zetten, en heeft het verzoek van de man toegewezen. De beëindiging van de alimentatieverplichting gaat in per een door de rechtbank vastgestelde datum in 2006.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
alimentatie
zaak-/rekestnr.: 109391/05-155
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 19 september 2006
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats]
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. A. van der Weijden,
-- tegen --
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. T.M. Coppes.
1 De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar:
- het op 17 januari 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift van de man, met bijlagen;
- het op 15 maart 2005 ingekomen verweerschrift van de vrouw, met bijlagen;
- de brief met bijlagen d.d. 17 juni 2005 van de procureur van de vrouw;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 27 juni 2005;
- de dagbepalingsbeschikking d.d. 19 september 2005;
- de akte overleggen stukken d.d. 27 oktober 2005 van de procureur van de man;
- de brief van 3 mei 2006 van de procureur van de man;
- de brief van 2 juni 2006 van de procureur van de man;
- de dagbepalingsbeschikking d.d. 13 juni 2006;
- de akte d.d. 8 augustus 2006 van de procureur van de man;
- de antwoordakte, tevens aanvullend verweerschrift, d.d. 23 augustus 2006 van de procureur van de vrouw;
- de brief van 30 augustus 2006 van de procureur van de man, en
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 8 september 2006.
2 De feiten en omstandigheden
Uit de stukken en bij het verhoor van partijen is onder meer het volgende gebleken.
2.1 Partijen zijn [in]1990 met elkaar gehuwd, welk huwelijk [in] 2001
is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te Amsterdam d.d. [datum] 2001.
Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding geregeld in een convenant d.d. [datum ] 2001. Hierin is – onder meer – bepaald dat de man [bedragen] per maand dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw.
Bij alimentatie overeenkomst in 2003 hebben partijen de in het convenant opgenomen regeling gewijzigd en, voor zover hier van belang, vastgelegd dat de man aan de vrouw met ingang van [datum] 2003 maandelijks een netto alimentatie zal betalen van
[bedrag]
2.2 Vóór het huwelijk van partijen waren geboren de minderjarigen:
- [naam minderjarige 1], in 1987 te [plaats], en
- [naam minderjarige 2], in 1989 te [plaats]
De man heeft de kinderen erkend en is belast met het gezag over hen.
3 Het verzoek
3.1 Met als grondslag dat voornoemde alimentatie-overeenkomst van 2003 door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven,
heeft de man aanvankelijk verzocht de aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van 2004 te bepalen op [bedrag] bruto per maand.
Bij akte van [datum] 2006 heeft de man zijn verzoek gewijzigd; hij verzoekt thans primair vast te stellen dat van hem in redelijkheid niet meer verlangd kan worden aan de vrouw die tegemoetkoming te betalen.
.
3.2 Ter onderbouwing van zijn gewijzigde verzoek voert de man - samengevat - aan dat de vrouw zich strafbaar en onrechtmatig jegens hem heeft gedragen. De vrouw heeft hem mishandeld en is daarvoor tot gevangenisstraf veroordeeld.
Door dit incident heeft hij een posttraumatisch stresssyndroom opgelopen en is hij langdurig onder psychiatrische behandeling geweest. Hij is arbeidsongeschikt geraakt en was geruime tijd niet in staat zijn werkzaamheden als huisarts uit te oefenen.
Aan zijn subsidiaire verzoek legt de man ten grondslag dat hij ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid zoveel in inkomen is achteruitgegaan, dat hij geen draagkracht meer heeft om de vastgestelde uitkering te blijven betalen.
4 Het verweer
4.1 De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. In reactie op het primaire verzoek voert zij aan dat dit is gerelateerd aan gebeurtenissen uit 2003 en dat de man, indien hij van mening is dat sprake is / was van gronden die tot nihilstelling nopen, destijds had moeten aangeven dat hij geen alimentatie meer wilde betalen.
Uit de door de man overgelegde gegevens blijkt volgens de vrouw niet dat de arbeidsongeschiktheid van de man alleen door háár toedoen is ontstaan.
4.2 Ten aanzien van het subsidiaire verzoek wijst de vrouw erop dat de man onvoldoende financiële informatie heeft verschaft, en stelt zij zich op het standpunt dat de man in staat is de afgesproken alimentatie te (blijven) betalen.
5 Beoordeling van het verzoek
5.1 De rechtbank zal eerst overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vraag
of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van de man als gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd in het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden en spelen ook niet financiële factoren, zoals gedragingen van de alimentatiegerechtigde, een rol.
5.2 De rechtbank overweegt dat de door een huwelijk ontstane lotsverbondenheid
een van de voornaamste rechtsgronden is voor een alimentatieverplichting.
Deze lotsverbondenheid kan verloren gaan door het grievend karakter van het gedrag van de alimentatiegerechtigde.
In casu staat vast dat in de nacht van [datum] 2003, de vrouw de man met een scherp voorwerp in zijn gezicht heeft geslagen en dat zij zijn auto heeft bekrast.
Op [datum] 2003 heeft de man aangifte gedaan van vernieling en enige weken daarna is de vrouw aangehouden. In de strafprocedure werd haar zowel vernieling als zware mishandeling ten laste gelegd. Zij is voor haar gedragingen jegens de man op die [] 2003, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van [] maanden.
5.3 De rechtbank acht aannemelijk dat deze gedragingen van de vrouw, of die haar nu kunnen worden verweten of niet, door de man als zeer schokkend en ingrijpend zijn ervaren, en dat ze een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan elk gevoel van lotsverbondenheid van hem jegens de vrouw.
5.4 De vrouw heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en dat de man deze informatie eerder had kunnen en moeten overleggen.
De rechtbank acht echter niet relevant op welk tijdstip of in welk stadium van de onderhavige procedure de man met zijn beroep op de gedragingen van de vrouw naar voren is gekomen, zodat het betoog van de vrouw terzake faalt.
5.5 Gelet op het vorenoverwogene, is de rechtbank van oordeel dat van de man in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij nog langer bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, zodat zijn verzoek om de alimentatieverplichting te beëindigen, kan worden toegewezen.
Nu in deze zaak geruime tijd is verstreken tussen de indiening van het verzoek en het geven van de onderhavige beschikking, zal de rechtbank de beëindiging doen ingaan per
[datum] 2006.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Beëindigt de verplichting van de man tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van [datum] 2006.
6.2 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, lid van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2006