ECLI:NL:RBHAA:2006:BA3685

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
129621/2006-1099
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige

Op 6 december 2006 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Haarlem een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige afgewezen. Het verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakte over de situatie van de minderjarige, die onder toezicht van de ouders staat. Tijdens de zitting, die op 28 november 2006 plaatsvond, zijn zowel de moeder als de vader van de minderjarige gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. De moeder had vrijwillige hulpverlening ingeschakeld en was van mening dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk was. Ze gaf aan dat ze samen met de minderjarige hulp accepteerde en dat er geen zorgen waren vanuit de school over de ontwikkeling van de minderjarige.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de huidige vrijwillige hulpverlening voldoende is en dat de moeder bereid is om verdere hulp te accepteren indien nodig. De Raad had gesuggereerd dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk was om een breder perspectief op de situatie te krijgen, maar de kinderrechter oordeelde dat de vrijwillige hulpverlening op dit moment adequaat is. De vader uitte zijn zorgen over de situatie en was van mening dat de problemen van de moeder niet in een vrijwillig kader konden worden opgelost, maar de kinderrechter oordeelde dat de maatregel van ondertoezichtstelling pas aan de orde kan komen als minder ingrijpende maatregelen falen.

De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de minderjarige momenteel niet op een minder ingrijpende wijze kan worden beschermd. De beschikking is openbaar uitgesproken en de kinderrechter heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de relevante wetgeving, waarbij hij benadrukte dat ondertoezichtstelling een 'ultimum remedium' is.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
afwijzing ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 129621/2006-1099
beschikking van de kinderrechter d.d. 6 december 2006
Naar aanleiding van een verzoek van:
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
verder te noemen: de Raad,
met betrekking tot de minderjarige:
naam: [naam minderjarige]
geboren: [geboortedatum]
moeder: [de vrouw]
vader : [de man]
wonende te [woonplaats]
gezag : ouders
Verloop van de procedure
Op 9 november 2006 is op de griffie van de rechtbank een verzoekschrift binnengekomen van de Raad, strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige.
Op 28 november 2006 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. P.C. Hoogcarspel;
- de vader, bijgestaan door mr. G.C. de Koeijer;
- de Raad, vertegenwoordigd door mevrouw E.W.M. Valk, en
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, vertegenwoordigd door de heer
W. Meddens.
Standpunten van partijen
De Raad heeft in zijn rapportage en ter zitting te kennen gegeven dat de huidige vrijwillige hulpverlening voortgezet dient te worden. Daarnaast acht de Raad een ondertoezichtstelling de aangewezen maatregel om een zogezegd breder perspectief op de situatie te krijgen, met de bedoeling de belangen van de minderjarige [naam] in de gaten te houden.
Gebleken is dat moeder lijdt aan een Posttraumatische Stress Stoornis en het is onduidelijk welke invloed deze stoornis (op de lange termijn) zal hebben op de minderjarige.
De Raad is van mening dat de hulpverlening in het vrijwillig kader die door de moeder is ingezet, ontoereikend is.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij het niet eens is met het verzoek van de Raad. Volgens de moeder is een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk. Zij heeft voor zichzelf op vrijwillige basis hulpverlening gevonden, in de vorm van een psycholoog en ouderbegeleiding, welke hulpverlening door haar wordt gecontinueerd. Ook met de minderjarige gaat het goed. Er zijn geen leerproblemen en volgens de school van [naam] zijn er geen zorgen over haar. Ondanks dat de school geen zorgen uit, heeft de moeder voor [naam] eveneens hulpverlening opgestart, waaronder speltherapie.
De moeder stelt dat een gezinsvoogdijwerker niets zal kunnen toevoegen aan de reeds ingezette hulpverlening. De huidige hulpverlening die in vrijwillig kader wordt geboden, biedt voldoende voor het welzijn van de minderjarige. En wanneer blijkt dat andere hulpverlening noodzakelijk is, zal moeder hieraan haar medewerking verlenen.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij zich ernstige zorgen maakt om de minderjarige. De problemen die de moeder heeft, kunnen volgens hem niet in een vrijwillig kader worden opgelost. Daarnaast is de vader van mening dat de moeder een verkeerd beeld van hem schetst, zodat [naam] slecht over hem zal denken. Een ondertoezichtstelling zal, naar de mening van de vader, kunnen helpen dit beeld bij de stellen.
Beoordeling
Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging falen of, naar is te voorzien, zullen falen, kan op basis van artikel 1:254 BW een ondertoezichtstelling worden uitgesproken. De maatregel van ondertoezichtstelling dient bovendien pas aan de orde te komen, als de minderjarige niet op minder ingrijpende wijze kan worden beschermd. Hierbij doelt de wetgever op de vrijwillige hulpverlening, waardoor de maatregel van ondertoezichtstelling een ‘ultimum remedium’ is.
Uit het verhandelde ter zitting en uit de overgelegde stukken, is duidelijk geworden dat zowel de moeder als de minderjarige thans in het vrijwillige kader hulpverlening accepteren. Deze hulpverlening is door de moeder zelf ingeschakeld.
Ter zitting is verder voldoende aannemelijk geworden dat indien verderstrekkende hulpverlening noodzakelijk is, de moeder daar niet afwijzend tegenover zal staan.
Gelet hierop zal de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afwijzen.
Beslissing
De kinderrechter:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 december 2006, in tegenwoordigheid van R.C.M. Martens als griffier.