RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
zaak/rolnr.: 332813 / VV EXPL 06-299
datum uitspraak: 16 januari 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. J.J.M. Voss
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde partij in conventie
eisende partij in voorwaardelijke reconventie
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. Y.H.C. Raymakers
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
[eiser] heeft [gedaagde] op 22 december 2006 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 januari 2007, waarbij de gemachtigden zich hebben bediend van pleitnotities. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gemeld een eis in voorwaardelijke reconventie in te stellen. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht. De vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
a. [eiser] drijft een onderneming op het gebied van handelsagenturen in textielwaren en kleding. Hij heeft een showroom in het World Fashion Centre te Amsterdam. Tot 1 januari 2007 trad [eiser] op als handelsagent voor de Duitse kledingfirma MAC Mode GmbH & Co (hierna: MAC). Bij brief van 25 oktober 2006 heeft MAC de agentuurovereenkomst met [eiser] opgezegd.
b. [gedaagde] is met de besloten vennootschap in oprichting Collections B.V. i.o. (hierna ook: Collections), die daarbij vertegenwoordigd werd door [eiser], een arbeids-over-eenkomst aangegaan voor de duur van 12 maanden, ingaande 15 september 2005 en eindigende op 15 september 2006. Naast een geheimhoudingsbeding bevat deze arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding. Daarin staat onder meer:
“Het is werkneemster verboden binnen een tijdvak van 1 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een kring met de werkgever als middelpunt en met een straal van 50 km in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig, of aanverwant aan dat van werkgever, het zij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij de werkneemster daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever heeft gekregen, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden.”
c. [gedaagde] heeft op basis van die overeenkomst in die periode als vertegenwoordigster gewerkt ten behoeve van met name MAC. Voordien werkte zij ook al als vertegen-woordigster voor MAC, maar toen nog in dienst van een andere werkgever, Henry Grossfeld Modeagenturen BV. Toen die werkgever in 2005 met zijn bedrijf stopte, is principaal MAC een agentuurovereenkomst aangegaan met [eiser].
d. De in de arbeidovereenkomst genoemde Collections B.V. i.o. is nooit opgericht.
e. Bij brief van 18 juli 2006 heeft [gedaagde] haar arbeidsovereenkomst tegen 1 september 2006 opgezegd.
f. [gedaagde] is per 1 januari 2007 een eigen bedrijf begonnen, ISA, en sindsdien de nieuwe agent voor MAC in Noord-Nederland. [gedaagde] heeft haar showroom in Almere, op 36 km afstand van de vestiging van [eiser].
g. Bij brief van 28 november 2006 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor alle schade van overtreding van het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding. Ook heeft hij van [gedaagde] gevorderd dat zij haar concur-rerende werkzaamheden met onmiddellijke ingang staakt en gestaakt houdt. Gedaagde heeft vóór deze procedure op deze sommatie niet inhoudelijk gereageerd.
De vordering in conventie
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] gehouden is aan het concurrentiebeding en het geheimhoudings-beding en dat [gedaagde] in strijd handelt met het concurrentiebeding door werkzaam te zijn als handelsagent voor MAC. [eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] om binnen twee dagen na dit vonnis haar werkzaamheden ten behoeve van MAC te staken en gestaakt te houden voor de duur van het non-concurrentiebeding, op de verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, of gedeelte van een dag, dat [gedaagde] met de nakoming in gebreke mocht blijven. [eiser] stelt daartoe onder meer het volgende.
Omdat Collections B.V. i.o. nimmer is opgericht, is [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 2:203 BW persoonlijk gebonden. Daardoor was [eiser] werkgever van [gedaagde] tot 1 september 2006 en gold de arbeidsovereenkomst met voormelde bedingen tussen partijen.
[gedaagde] heeft voor de verkrijging van de handelsagentuur van MAC bewust gebruik gemaakt van de knowhow en het relatienetwerk dat zij tijdens het dienstverband met [eiser] heeft opgebouwd en onderhouden. Daarnaast is de concurrentie van [gedaagde] vanwege die kennis en de vertrouwensband die zij heeft opgebouwd met het relatienetwerk van [eiser] schadelijk voor de overige agenturen van [eiser]. Nu [eiser] niet langer agent is voor MAC is het voor hem van groot belang aan zijn bestaande relaties een vervangend product aan te kunnen bieden voor de MAC-kleding, zonder dat hij daarbij door [gedaagde] wordt beconcurreerd. Bovendien zijn er zwaarwegende bijkomende omstandigheden die tot de conclusie leiden dat [gedaagde] disloyaal is geweest aan [eiser] en onrechtmatig heeft gehandeld.
Het verweer in conventie en de vordering in voorwaardelijke reconventie
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe onder meer het volgende aan.
Er heeft geen arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] bestaan, laat staan een concurrentiebeding. [gedaagde] had immers niet met [eiser] maar met Collections een arbeidsovereenkomst gesloten. In november 2005 ontving [gedaagde] plotseling salarisspecificaties van [eiser] Beheer B.V. en vanaf juli 2006 van CC Connections B.V., een totaal andere BV. De facto was [gedaagde] dus vanaf juli 2006 in dienst van CC Connections B.V. (hierna: Connections), zonder dat een nieuwe overeenkomst en een nieuw concurrentiebeding tot stand was gekomen. De vordering van [eiser] is al om die reden ongegrond.
Maar ook om de volgende redenen moet de vordering van [eiser] worden afgewezen.
Het concurrentiebeding verbiedt de ex-werknemer om te gaan werken bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever binnen een straal van 50 km. Dat ziet niet op de onderhavige situatie, waar [gedaagde] een agentuurovereenkomst met een modemerk sluit en een verschil van 14 km geen bescherming verdient.
Op 30 september 2006 heeft [gedaagde] op initiatief van MAC, die haar had meegedeeld het contract met Collections op te gaan zeggen, met MAC een agentuurovereenkomst gesloten voor Noord-Nederland. Omdat MAC de agentuurovereenkomst al had opgezegd, lijdt [eiser] geen schade door enig toedoen van [gedaagde]. [gedaagde] maakt geen gebruik van de gegevens van [eiser] over MAC-klanten, maar van de gegevens van MAC zelf. Het staat [eiser] vrij om andere merken onder de aandacht van zijn klanten te brengen, maar MAC hoort daar niet meer bij. Wat het geheimhoudingsbeding betreft ontkent [gedaagde] dat zij dat heeft overtreden.
Waar [eiser] geen belang bij zijn vordering heeft, heeft [gedaagde] wel belang bij haar voorwaardelijke tegenvordering. Voor het geval dat wordt geoordeeld dat wel een concurrentiebeding tussen partijen bestaat, vordert [gedaagde] dat dat concurrentiebeding wordt geschorst met ingang van 1 januari 2007 dan wel wordt gematigd tot de duur van 4 maanden na 1 september 2006.
Het verweer in voorwaardelijke reconventie
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
De beoordeling van het geschil
1. Een kort gedingprocedure leent zich naar haar aard niet voor een uitspraak over een vordering ter zake een verklaring voor recht of matiging van een concurrentiebeding; met een dergelijke vordering wordt niet een voorlopige voorziening gevraagd, maar een vaststelling of oordeel dat nadeel kan toebrengen aan de zaak ten principale. Voor de gevraagde verklaring voor recht en de matiging zullen partijen zich moeten wenden tot de bodemrechter. Die delen van de vorderingen in conventie en in reconventie worden daarom afgewezen.
2. Voor het overige wordt vooropgesteld dat een voorlopige voorziening zoals door partijen over en weer gevorderd alleen kan worden toegewezen als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering zal worden toegewezen. De kantonrechter is van oordeel dat dat ten aanzien van de vordering in conventie deels wel het geval is en ten aanzien van de vordering in voorwaardelijke reconventie niet. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
3. Allereerst moet beoordeeld worden of voldoende aannemelijk is dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.
Omdat Collections nimmer is opgericht, is [eiser], die namens deze besloten vennootschap in oprichting de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] was aangegaan, op grond van het bepaalde in artikel 2:203 BW hoofdelijk gebonden gebleven. Dat Connections op enig moment werkgever geworden is in plaats van [eiser] heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt; dat haar salarisstroken vanaf juli 2006 zijn verstrekt door Connections is daarvoor onvoldoende, omdat dat niet meer hoeft te betekenen dan dat [eiser] zijn salarisadministratie heeft uitbesteed.
In deze procedure wordt er daarom vanuit gegaan dat [gedaagde] tot 1 september 2006 in dienst is geweest van [eiser] en dat het in de schriftelijke arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, dat als zodanig voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen, tussen partijen gelding heeft.
4. In artikel 7:653 lid 2 BW wordt de rechter de bevoegdheid toegekend het concurrentie-beding geheel of gedeeltelijk te vernietigen wanneer in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Om de vraag te kunnen beantwoorden of [eiser] [gedaagde] in dit geval kan en mag houden aan het concurrentiebeding dan wel de werking van dat beding moet worden geschorst, zullen de belangen van beide partijen tegen elkaar moeten worden afgewogen.
5. Vooralsnog valt die belangenafweging in het voordeel van [eiser] uit. [eiser] heeft namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat hij groot belang heeft beschermd te worden tegen concurrentie van (ex)werknemers zoals [gedaagde] waarbij deze werknemers gebruik maken van de tijdens het dienstverband verworven specifieke bedrijfs-, klanten- en productkennis. Het gevaar voor het verwerven van een onredelijk voordeel voor het nieuwe bedrijf van [gedaagde] in de concurrentie met [eiser] acht de kantonrechter voorshands reëel. [gedaagde] heeft immers zelf aangegeven dat zij haar showroom in het confectiecentrum te Almere heeft gevestigd omdat daar ook andere interessante kledingmerken gevestigd zijn waar haar beoogde klanten –kleding-winkeliers- op af komen, die niet snel naar een plaats buiten Almere zouden komen. [gedaagde] was zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld het visitiekaartje voor [eiser] en [gedaagde] verzorgde samen met andere verkoopsters het contact met zijn klanten. Het gevaar dat klanten van [eiser] naar de hen bekende [gedaagde] gaan die daarmee [eiser] directe concurrentie aandoet terwijl [eiser] juist moeite doet om die klanten te interesseren voor alternatieve kleding voor die van zijn voormalig principaal MAC, is niet te verwaarlozen.
6. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter aanleiding om de belangenafweging in deze procedure in het voordeel van [eiser] te laten uitvallen. De vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen zoals hieronder aangegeven. [gedaagde] zal zich moeten onthouden van werkzaamheden voor MAC binnen een straal van 50 km vanaf de vestigingsplaats van [eiser], op straffe van verbeurte van een dwangsom. Aan die dwangsom wordt een voorlopig maximum gesteld; indien nodig kan [eiser] [gedaagde] opnieuw in rechte betrekken en een nieuwe dwangsom vorderen.
7. Dat [gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden heeft [eiser] vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering voor zover op overtreding van dat beding gebaseerd wordt afgewezen.
8. Het voorgaande leidt er ook toe dat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
9. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
10. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
- veroordeelt [gedaagde] bij wege van voorlopige voorziening om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis haar werkzaamheden die zij ten behoeve van MAC verricht binnen een straal van 50 kilometer vanaf de vestigingsplaats van [eiser] te staken en gestaakt te houden tot 1 september 2007;
- bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag dat deze de hiervoor gegeven beslissing niet nakomt, tot een (voorlopig) maximum van € 50.000,00;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
exploot € 71,32
vastrecht € 105,00
salaris gemachtigde € 400,00;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in voorwaardelijke reconventie
- weigert de gevorderde voorlopige voorziening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op € 200,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.