ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ6778

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/630761-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Monster
  • A. Goedhuis-Visser
  • J. Fortuin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne door verdachte met medewerking van een ambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 23 januari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van enkele maanden schuldig heeft gemaakt aan de verkoop en het bezit van cocaïne. De verdachte heeft opzettelijk cocaïne verkocht en aanwezig gehad in de periode van april 2006 tot en met 25 september 2006, met als gevolg dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de handel in en verspreiding van harddrugs, wat een bedreiging vormt voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft laten leiden door financieel gewin, ten koste van anderen en de volksgezondheid.

Bijzonder is dat de verdachte de cocaïne heeft verkregen van een ambtenaar van de Dienst Justitiële Inrichtingen, die misbruik heeft gemaakt van zijn functie als bewaarder in het detentiecentrum Schiphol-Oost. De verdachte was op de hoogte van deze omstandigheid en heeft de ambtenaar gelegenheid geboden om de cocaïne te verkopen, wat heeft bijgedragen aan het ondergraven van het justitiële systeem dat gericht is op de bestrijding van de invoer en verspreiding van verdovende middelen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften toegepast, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/630761-06
Uitspraakdatum: 23 januari 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden, HvB Haarlem, te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 25 september 2006 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer en/of Zandvoort en/of Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op tijdstippen in de periode van april 2006 tot en met 25 september 2006 te Zandvoort en Amsterdam telkens opzettelijk heeft verkocht en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
6.1 Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde bewezen en vordert een gevangenis-straf voor de duur van 20 maanden met een proeftijd van twee jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een aantal maanden schuldig gemaakt aan het verkopen en aanwezig hebben van cocaïne. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van harddrugs, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd. Hierbij heeft verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen en de volksgezondheid. Tevens laat de rechtbank meewegen dat verdachte de cocaïne van een ambtenaar van de Dienst Justitiële Inrichtingen, werkzaam als bewaarder in het detentiecentrum Schiphol-Oost heeft betrokken, die de cocaïne heeft verkregen door misbruik te maken van zijn functie. Verdachte was van deze omstandigheid op de hoogte. Door deze DJI-bewaarder gelegenheid voor afzet van de aldus verkregen cocaïne te bieden heeft verdachte meegewerkt aan het ondergraven van het justitiële systeem, dat gericht is op de bestrijding van de invoer en verspreiding van verdovende middelen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, zij het dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer behoeft te worden gelegd. Het voorwaardelijke deel strekt er tevens toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van strafrecht: artikel 14a, 14b, 14c, 57.
Opiumwet: artikelen 2 en 10.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Monster, voorzitter,
mrs. Goedhuis-Visser en Fortuin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Oomen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2007.