ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ6783

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/635554-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/635554-06
Uitspraakdatum: 23 januari 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, P.C.S. Unit 2, te ‘s-Gravenhage.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging van feit 1 ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De raadsman voert aan dat de dagvaarding nietig is, omdat deze niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is onvoldoende feitelijk, nu daaruit kan niet worden afgeleid van welke strafbare feiten verdachte wordt verdacht.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
In de tenlastelegging is omschreven dat verdachte verdacht wordt van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, dan wel aanwezig hebben van cocaïne en dat hij dat heeft kunnen doen door gebruik te maken van gelegenheid en middel geboden door zijn functie van bewaarder bij de Dienst Justitiële Inrichtingen op het Detentie- en uitzetcentrum te Schiphol-Oost. Voornoemde termen uit de Opiumwet hebben naar het oordeel van de rechtbank naast de kwalitatieve ook reeds een feitelijke betekenis. Gelet op het onderliggende dossier, dat afzonderlijke persoonsdossiers bevat, met daarin verwijzingen per verdachte naar de op hem betrekking hebbende zaaksdossiers en op het verhandelde ter zitting, acht de rechtbank voldoende duidelijk geworden op welke stukken van het dossier de officier van justitie zich heeft georiënteerd bij de formulering van de tenlastelegging en tevens dat verdachte wist waartegen hij zich had te verdedigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ook overigens de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Bewijsoverweging ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat feit 2 primair niet bewezen kan worden. De raadsman stelt dat het onder zich hebben van slikkersbollen niet binnen de bediening van de medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) valt, omdat zij die bollen niet wegens of krachtens hun functie onder zich hebben. De taak van het DJI-personeel beperkt zich tot de toezicht op en de verzorging van – onder andere – de gedetineerde drugskoeriers. Het onder zich hebben van slikkersbollen valt volgens de raadsman niet onder de bediening van de DJI-medewerkers maar onder de bediening van de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee. Derhalve dient verdachte vrij te worden gesproken van genoemd feit.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende. Bewaarders van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), die, zoals verdachte, werken in het detentiecentrum Schiphol-Oost, hebben tot taak het bewaren en verzorgen van de aldaar gedetineerden personen. Het merendeel van deze personen wordt verdacht van invoer van verdovende middelen. In afwachting van door hen te produceren bolletjes en/of in afwachting van hun strafzaak, verblijven zij in het detentiecentrum, alwaar zij onder toezicht staan van de genoemde DJI-bewaarders. Naar het oordeel van de rechtbank strekt het toezicht op en de verzorging van deze personen zich zonder meer uit tot de - in afwachting van inbeslagneming door de Koninklijke Marechaussee - door hen geproduceerde en bij hen aangetroffen slikkersbollen. Indien een bewaarder van het detentiecentrum aldaar een zogenaamde slikkersbol aantreft en onder zich neemt, kan het dan ook niet anders zijn dan dat deze bewaarder deze slikkersbol wegens of krachtens zijn functie onder zich heeft.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 5 juli 2006 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, en Zandvoort en Amsterdam heeft telkens verkocht en afgeleverd en vervoerd en telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, bij het begaan van welk strafbaar feit hij, verdachte, gebruik maakte van gelegenheid en middel hem door zijn ambt geschonken, immers had hij, verdachte, toegang tot afdelingen van het detentie- en uitzetcentrum Schiphol-Oost te Oude Meer in zijn hoedanigheid van bewaarder bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, belast met het toezicht op, en de verzorging van aldaar ondergebrachte gedetineerden;
2.
PRIMAIR:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met of 5 juli 2006 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, als ambtenaar (werkzaam als bewaarder bij de Dienst Justitiële Inrichtingen) telkens opzettelijk zaken (te weten zogenaamde slikkersbollen) bestemd om voor de bevoegde macht tot bewijs te dienen, welke hij, verdachte, in zijn bediening onder zich had, telkens heeft verduisterd.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B gegeven verbod van de Opiumwet, terwijl hij gebruik maakte van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C gegeven verbod van de Opiumwet, terwijl hij gebruik maakte van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Als ambtenaar opzettelijk zaken, die zijn bestemd om voor de bevoegde macht tot bewijs te dienen, welke hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
6.1 Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1. en 2. primair tenlastegelegde bewezen en vordert een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland door [rapporteur] uitgebrachte rapport van 8 januari 2007 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde werkzaam als bewaarder in detentiecentrum Schiphol-Oost. In deze hoedanigheid was hij belast met het toezicht op en de verzorging van de aldaar ondergebrachte gedetineerden. Verdachte heeft in die hoedanigheid zogenaamde slikkersbollen overgenomen van zogenaamde “bolletjesslikkers”. De hierdoor verkregen cocaïne heeft verdachte vervolgens verkocht. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan drugshandel en verduistering van bewijsmateriaal. Dit kon hij doen door misbruik te maken van zijn functie. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk, temeer omdat hij er blijk van heeft gegeven alleen uit eigen gewin te hebben gehandeld. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op deze manier een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van de drugshandel en alle kwalijke neveneffecten daarvan, maar vooral dat het systeem, waarvan hij als medewerker van DJI in detentiecentrum Schiphol-Oost deel uitmaakt en gericht is op de bestrijding van de invoer en verspreiding van verdovende middelen, door zijn handelen wordt ondergraven. Daarnaast heeft hij schade toegebracht aan het vertrouwen dat de samenleving in de overheid stelt. Ambtenaren dienen integer te zijn en zich bewust te zijn van hun bijzondere positie en daar naar te handelen. Dit geldt onverkort voor verdachte, die daartoe op 10 januari 2006 de ambtseed had afgelegd. Niet alleen heeft hij inbreuk gemaakt op de vooronderstelde integriteit door het verduisteren en verkopen van slikkersbollen, ook heeft hij bijgedragen aan misleiding van het Openbaar Ministerie en de rechtbank, onderdelen van de justitie-organisatie waarvan hij zelf deel uitmaakte.
Dit alles leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat er een gevangenisstraf van na te noemen duur zal worden opgelegd. In het feit dat verdachte als gevolg van de onderhavige strafzaak naar alle waarschijnlijkheid zal worden ontslagen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, ziet de rechtbank reden een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikel 14a, 14b, 14c, 44, , 57 en 361
Opiumwet: artikel 2 en 10
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Monster, voorzitter,
mrs. Goedhuis-Visser en Fortuin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Oomen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2007.