ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7482

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
307832 CV EXPL 06-3767
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en beëindigingsvergoeding in het geval van overschrijding van bevoegdheden door de directeur/bestuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter te Haarlem op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], de directeur/bestuurder van de stichting Woningbedrijf Velsen, en de stichting zelf. De kern van het geschil betreft de vraag of [eiser] recht heeft op een contractueel overeengekomen beëindigingsvergoeding na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de toekenning van deze vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat [eiser] zijn bevoegdheden heeft overschreden. De feiten van de zaak tonen aan dat [eiser] in zijn functie als directeur/bestuurder betrokken was bij verschillende onregelmatigheden, waaronder het niet verantwoorden van uitgaven met een zakelijke creditcard, het huren van een chalet ten laste van de stichting, en de aanschaf van een bedrijfsauto die de contractuele limiet overschreed. De Raad van Commissarissen (RvC) had eerder al twijfels geuit over zijn functioneren en integriteit, wat leidde tot een schorsing van [eiser]. De kantonrechter concludeert dat de verwijten van de stichting aan [eiser] gegrond zijn en dat het onaanvaardbaar zou zijn om hem een beëindigingsvergoeding toe te kennen, gezien zijn verantwoordelijkheden als directeur/bestuurder en de onrust die zijn handelen binnen de organisatie heeft veroorzaakt. De vordering van [eiser] tot betaling van de beëindigingsvergoeding wordt afgewezen, terwijl de stichting in reconventie een schadevergoeding vordert voor onrechtmatige uitgaven door [eiser]. De kantonrechter wijst een deel van deze vordering toe, maar compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 307832/CV EXPL 06-3767
datum uitspraak: 24 januari 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. R.J. Wiebosch
tegen
de stichting Stichting Woningbedrijf Velsen
te IJmuiden, gemeente Velsen
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
hierna te noemen Woningbedrijf Velsen
gemachtigde C.H. Boeder
In conventie en in reconventie
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk-ken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de dagvaarding van 5 april 2006, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
- de rolbeschikking van de kantonrechter van 28 juni 2006,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties,
- de akte uitlating producties in conventie, tevens conclusie van dupliek in reconventie.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro-ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij-en het volgende vast:
a. [eiser] is met ingang van 1 april 2003 in dienst getreden van Woningbedrijf Velsen. Hij vervulde de functie van directeur en was tevens statutair bestuurder van de stichting. Zijn salaris bedroeg €7.762,29 bruto per maand (exclusief emolumenten).
b. Woningbedrijf Velsen is een woningbouwcorporatie. De dagelijkse leiding is in handen van de directeur/bestuurder. Als toezichthoudend orgaan fungeert de Raad van Commissarissen (hierna: RvC).
c. De arbeidsovereenkomst tussen partijen bepaalt onder meer het volgende:
“4. Variabel salaris
4.1 De statutair directeur kan jaarlijks een aanvulling op het vaste salaris verwerven van 10% (uitlopend naar 30%) van het vaste salaris, welk percentage afhankelijk wordt gesteld van de mate waarin door de statutair directeur de met de raad van commissarissen afgesproken kwantitatieve en kwalitatieve resultaten, met inachtneming van de gestelde randvoorwaarden, realiseert.
5. Representatiekosten
5.1 De corporatie kan de statutair directeur een representatiekostenvergoeding verstrekken ten bedrage van € 1.500,= per jaar voor uitgaven die niet behoeven te worden verantwoord in de vorm van nota’s. (…)
5.3 Alle overige door de statutair directeur op persoonlijke titel in het belang van de corporatie gedane uitgaven kunnen door deze worden gedeclareerd.
6. Bedrijfsauto
6.1 Door de corporatie wordt aan de statutair directeur desgewenst een bedrijfsauto ter beschikking gesteld met een cataloguswaarde van € 30.000,= tot € 35.000,= (inclusief BTW/BPM). (…)
7 Pensioen
(…)
7.5
De corporatie maakt met de statutair directeur (aanvullende) afspraken over de opbouw van het (vroeg)pensioen, inclusief het deel dat uitgaat boven de maximeringsgrens, alsmede over de financiële bijdrage door de corporatie. (…)
13 Beëindiging overeenkomst
(…)
13.3 Indien de corporatie de arbeidsovereenkomst met de statutair directeur beëindigt, anders dan vanwege een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW, ontvangt de statutair directeur een afvloeiingssom op basis van de zogenaamde kantonrechtersformule, met dien verstande dat voor de periode van 5 jaar, aanvangende 1 april 2003 en eindigende 1 april 2008, (a) bij de vaststelling van factor A het aantal dienstjaren na weging minimaal op 12 zal worden vastgesteld en (b) dat bij de vaststelling van factor B zullen meetellen: i. het vaste salaris, als bedoeld in artikel 3.”
d. Bij brief van 23 februari 2005 heeft [eiser] onder meer het volgende aan de RvC geschreven:
“(…)
Als directeur/bestuurder heb ik het noodzakelijk geacht de RvC vroegtijdig te informeren over vermeende activiteiten, verhalen en geluiden over Woningbedrijf Velsen en de directeur/bestuurder welke de ronde doen.
Feitelijk komt het erop neer dat Woningbedrijf Velsen overeenkomsten en contracten zou sluiten met derden die niet ten gunste van Woningbedrijf Velsen zijn, waarbij die derde partijen een slechte naam hebben dan wel corrupt zouden zijn.
Tevens wordt in het verlengde hiervan de directeur/bestuurder genoemd die dergelijke contracten zou initiëren. (…)
Bij deze verzoek ik u dan ook de nodige actie te ondernemen, welke leidt tot een aanpak waardoor duidelijkheid ontstaat omtrent voornoemde activiteiten. (…)”
e. De Ondernemingsraad van Woningbedrijf Velsen heeft per email bericht van
2 maart 2005 onder meer het volgende aan alle medewerkers van Woningbedrijf Velsen medegedeeld:
“Bij de medewerkers heerst op dit moment veel onzekerheid over de sturing, het beleid en de communicatie binnen en met ons bedrijf en de gevolgen die dit heeft voor de dagelijkse werkzaamheden en de in/externe relaties.
De Ondernemingsraad heeft dit dan ook in haar jaarlijkse overleg met de Raad van Commissarissen besproken. (…)
De Raad van Commissarissen heeft besloten hiertoe een onderzoek in te stellen.
(…)
Wanneer het onderzoek start is het in ieders belang aan dit onderzoek naar eer en geweten mee te werken ook al bestaat er een zekere onderzoeksmoeheid binnen ons bedrijf. (…)”
f. Op 25 maart 2005 heeft de RvC met [eiser] een beoordelingsgesprek gehouden. Het daarvan opgemaakte verslag vermeldt dat slechts op een van de vier besproken clusters door [eiser] een voldoende wordt gehaald en voorts het volgende:
“Zowel de OR als het MT hebben duidelijke vraagtekens gezet bij het functioneren en de integriteit van [XXX] [eiser]. De prestaties van de organisatie als geheel zijn onvoldoende in de ogen van de Raad. [XXX] [eiser] geeft zelf aan dat de samenwerking met de Raad hem ook moeilijk valt en hij voelt zich onvoldoende gesteund door de Raad.
Het gebrek aan vertrouwen tussen [XXX] [eiser] en zijn personeel is een groot probleem. De Raad constateert dat deze situatie een positieve prestatieontwikkeling van de organisatie duidelijk in de weg staat. De Raad is somber over de mogelijkheden om het vertrouwen tussen [XXX] [eiser] en zijn personeel te herstellen. Op grond van het voorgaande ziet de Raad redelijkerwijs geen mogelijkheden om [XXX] [eiser] langer als directeur/bestuurder van Het Woningbedrijf de handhaven.”
g. In de periode van 22 maart 2005 tot 6 april 2005 heeft in opdracht van de RvC het bedrijf “Greep management- en organisatieontwikkeling” (hierna: Greep) een onderzoek uitgevoerd naar de problematiek binnen Woningbedrijf Velsen.
h. Namens de RvC heeft haar voorzitter bij schrijven van 17 maart 2005 aan de directie, het Management Team (hierna: MT) en de OR van Woningbedrijf Velsen medegedeeld dat in de eerste fase van dat onderzoek de volgende zaken aan de orde zouden komen:
- welke partijen dan wel personen brengen schade toe aan het Woningbedrijf Velsen en/of zijn werknemers;
- wat is de kern van de vertrouwenscrisis die op dit moment schade toebrengt aan de bedrijfsvoering binnen Woningbedrijf Velsen.
i. In haar vergadering van 9 april 2005 heeft de RvC, in het belang van een ongestoorde en snelle voortgang van het onderzoek, unaniem besloten [eiser] te schorsen in de uitoefening van zijn functie als directeur/bestuurder.
j. Voorts heeft de RvC het bedrijf “4iTrust Forensic Services and Investigations B.V.” (hierna: 4iTrust) opdracht gegeven een nader onderzoek te doen naar de mogelijke betrokkenheid van [eiser] bij mogelijke onregelmatigheden en naar diens integriteit in relaties met derden.
k. 4iTrust is een door de Minister van Justitie erkende organisatie in het kader van de “Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus”.
l. 4iTrust heeft haar onderzoek verricht in de periode van 11 mei 2005 tot en met 22 september 2005.
m. Op 30 september 2005 heeft 4iTrust aan de RvC haar rapport uitgebracht. Dit rapport van 4iTrust vermeldt onder meer het volgende:
“(…)
Oorzaak van de vertrouwenscrisis zou gelegen zijn in twijfels over de integriteit van de directeur/bestuurder en de slechte aansturing zijnerzijds van het WBV. (…)
De mogelijke onregelmatigheden betreffen onder andere:
? De aanschaf van een bedrijfsauto, die mogelijk in strijd is met wat in het arbeidscontract is vastgelegd;
? Mogelijk privé-gebruik van een zakelijke creditcard;
? Mogelijke privé-uitgaven voor het huren van een chalet waarvoor de kosten ten laste zijn gebracht van het Woningbedrijf;
? Verkoop van kantoormeubilair tegen mogelijk niet-marktconforme voorwaarden;
? Inhuur van interim-personeel waarvoor in privé mogelijk commissie wordt ontvangen;
? Mogelijke belangenverstrengeling door betrokkenheid bij andere onderneming(en) die een relatie onderhouden met het Woningbedrijf;
? Oversluiten van verzekeringen zonder overleg;
? Mogelijke onregelmatigheden bij de uitvoering van het aanbestedingsbeleid.
De Raad van Commissarissen van het WBV (hierna: RvC) wenste nader onderzoek te doen naar bovengenoemde punten, met als doel:
? Vast te stellen of er gronden zijn voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de bestuurder/directeur op grond van ‘dringende redenen’ en
? Vast te stellen dat de relaties met externe partijen integer zijn en dat conform bestaande procedures (bijv. aanbestedingen) wordt gehandeld, dan wel vast stellen dat deze relatie is misbruikt door medewerkers en/of derden ten nadele van het Woningbedrijf.
(…)
Op 1 juli jl. is in overleg met opdrachtgever besloten het onderzoek te splitsen en over de mogelijke betrokkenheid van de directeur/bestuurder van het WBV, de heer [XXX] [eiser] afzonderlijk te rapporteren. Eén en ander houdt in dat eerst gerapporteerd wordt over de status van het onderzoek ten aanzien van een aantal in het Greep-rapport genoemde zaken te weten:
? De aanschaf van een bedrijfsauto mogelijk in strijd met het arbeidscontract;
? Mogelijk privé-gebruik van een zakelijke creditcard;
? Mogelijke privé-uitgaven voor het huren van een chalet ten laste gebracht van het Woningbedrijf;
? Verkoop van kantoormeubilair tegen mogelijk niet-marktconforme voorwaarden;
? Inhuur van interim-personeel waarvoor in privé mogelijk commissie wordt ontvangen.
(…)
Uit het onderzoek is samengevat het volgende gebleken:
3.1 Inhuur van interim-personeel waarvoor in privé mogelijk commissie wordt ontvangen
De inhuur van medewerkers via Delta Impact B.V. kenmerkt zich door de gememoreerde kennelijk buitensporige marges.
Medewerkers verklaren dat zij rechtstreeks dan wel via derden van de heer [eiser] hadden vernomen dat hij commissie ontving over de in te huren medewerkers via Delta Impact.
Zowel de heer [YYY] als de heer [eiser] verklaren dat er betalingen hebben plaatsgevonden aan de heer [eiser], doch dat die betalingen een vergoeding waren voor verleende juridische adviezen, waarvoor geen van de betrokkenen enig document noch factuur kon/wenste te overleggen.
Geconcludeerd wordt dat er door de heer [YYY]/Delta Impact B. V. aan de heer [eiser] vergoedingen zijn betaald die zeer waarschijnlijk betrekking hebben op de inhuur van medewerkers ten behoeve van het WBV.
3.2 Verkoop van kantoormeubilair tegen mogelijk niet-marktconforme voorwaarden
De verkoop van kantoormeubilair heeft plaatsgevonden tegen een zeer gering percentage van de boekwaarde. De noodzaak van verkoop is niet duidelijk geworden. De door de verkoop noodzakelijk geworden aankoop kenmerkt zich door kennelijk buitensporige marges op de verkoop van kantoormeubilair.
(...)
Zowel de heer [YYY] als de heer [eiser] verklaren dat er betalingen hebben plaatsgevonden aan de heer [eiser], doch dat die betalingen een vergoeding waren voor verleende juridische adviezen, waarvoor geen van de betrokkenen enig document noch factuur kon/wenste te overleggen.
Geconcludeerd wordt dat er door de heer [YYY]/Delta Impact B.V. aan de heer [eiser] vergoedingen zijn betaald die mogelijkerwijs mede betrekking hebben op de verkoop van kantoormeubilair aan het WBV.
(…)
7.2.2
Onderzoek naar en identificatie van het meubilair wijst uit dat het gaat om enkele bureaus, ladeblokken, stoelen en tafels door het WBV nieuw aangeschaft in mei 2000 voor een totaalbedrag van fl. 119.599,83 (€ 54.272,00).
De nieuwwaarde van de hiervan aan Eigen Haard verkochte meubels bedraagt minimaal € 20.500,00 het WBV schrijft inventaris lineair in 10 jaar af. Uitgaande van aanschaf begin mei 2000 en verkoop eind 2004 is maximaal 46,67% geschreven.
Het WBV heeft in totaal een bedrag van € 31.500,- (exclusief BTW) betaald voor de levring en montage van 30 bureaus door RPE. De kosten voor RPE met betrekking tot de levering en montage van de bureaus bedroegen in totaal € 19.285,00 (exclusief BTW); derhalve een winstmarge van €12.665,00 ofwel 39,6%.
Uit het onderzoek zijn geen bedrijfseconomische overwegingen bekend geworden waarom enerzijds meubilair werd verkocht aan Eigen Haard voor 10% van de boekwaarde en anderzijds met spoed meubilair uit de boedel van Lucent Technologies werd aangeschaft via RPE, een interim en management consulting bureau op naam van R.A. [YYY]. De boekwaarde op het moment van verkoop bedraagt derhalve ongeveer € 20.500,00 x 46,67% is € 9.567,00.
Op grond van met Eigen Haard gemaakte (prijs)afspraken voor het meubilair is in juni 2005 door de heer [ZZZ] en factuur opgemaakt ter hoogte van € 1005,00. Het verschil tussen de boekwaarde van het meubilair en de verkoopprijs bedraagt derhalve €8.562,00.
(...)
Uit verder onderzoek blijkt dat vlak na de verkoop van het kantoormeubilair aan Eigen Haard kantoormeubilair is ingekocht ten behoeve van de afdeling Wonen.
Met betrekking tot deze inkoop zijn in de financiële administratie de volgende facturen (...), afkomstig van [YYY] Project Engineering (hierna: RPE), aangetroffen:
(...) levering bureaus € 35.700 (incl. BTW)
(...) levering 6 armaturen € 535,50 (incl. BTW)
(...) levering extra bureau op maat gemaakt € 1785,00 (incl. BTW)
(...)
De drie voornoemde facturen zijn voor akkoord door de heer [eiser] geparafeerd.
(...)
3.3 Mogelijke privé-uitgaven voor het huren van een chalet ten laste gebracht van het Woningbedrijf
De heer [AAA], verhuurder van het chalet, heeft verklaard dat de heer [eiser] het chalet reeds in juni 2004 voor twee weken heeft gereserveerd en op respectievelijk 25 juni 2004 en 23 november 2004 heeft betaald. Voorts heeft de heer [AAA] verklaard dat de heer [eiser] geen poging heeft ondernomen om een week te annuleren.
(…)
De heer [eiser] heeft verklaard dat hij twee weken gebruik heeft gemaakt van het chalet en de kosten van een week huur van het chalet zonder toestemming ten laste heeft gebracht van het WBV.
Geconcludeerd wordt dat de heer [eiser] (…) de kosten van een week huur van een chalet te Frankrijk ten laste heeft gebracht van het WBV.
3.4 De aanschaf van een bedrijfsauto mogelijk in strijd met het arbeidscontract
Op grond van de verklaringen van de medewerkers van het Audi Centrum Amsterdam, de verklaring van de heer [eiser], de aangetroffen facturen in de administratie van het WBV en de bepalingen in de arbeidsovereenkomst van de heer [eiser] wordt geconcludeerd dat de heer [eiser] het in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen maximum bedrag ten behoeve van een bedrijfsauto zonder toestemming heeft overschreden met € 10.973,04.
7.4.2. Bevindingen
(,,,)
Voorts wordt in de financiële administratie van het WBV als bijlage bij een schrijven d.d. 14 juli 2004 van de heer [BBB], toenmalig sales manager van het Audi Centrum Amsterdam, een koopcontract d.d. 31 januari 2004 aangetroffen betreffende een Audi A6 2.4 Avant (…). De contractprijs van de Audi A6 bedraagt €52.479,19. Het contract is namens het Woningbedrijf Velsen door de heer [eiser] ondertekend.
(…)
Het WBV ontvangt op 20 april 2004 van het Audi Centrum Amsterdam een factuur met datum 13 april 2004 ter hoogte van € 45.973,04 betreffende de aanschaf van een Audi A6 2.4 Avant geleverd op 14 april 2004. Het WBV maakt een bedrag van € 12.973,02 over aan het Audi Centrum Amsterdam, zijnde het prijsverschil tussen de inruilauto en de nieuwe auto.
(…)
Volgens de heer [BBB] zijn de juiste bedragen:
Aanschaf Audi A6 € 45.973,04
Inruil Audi A4 € 26.494,04
Door het Woningbedrijf te voldoen € 19.479,00”
(…)
Uitgaande van een aanschafprijs van € 45.973,04 voor de Audi A6 heeft de heer [eiser] het in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen maximum bedrag ten behoeve van een bedrijfsauto overschreden met € 10.973,04. Volgens de RvC heeft zij geen kennis gehad van of aan de heer [eiser] toestemming gegeven voor deze overschrijding.
(…)
3.5 Mogelijk privé-gebruik van een zakelijke creditcard
De heer [eiser] beantwoordt vragen over zijn declaratiegedrag niet of nauwelijks inhoudelijk en weet deze kosten niet of nauwelijks te verantwoorden.
Geconcludeerd wordt dat de heer [eiser] zijn declaraties over 2003, 2004 en 2005 niet of nauwelijks verantwoord, dan wel kan verantwoorden. Aannemelijk lijkt dat in een aanzienlijk aantal gevallen er sprake is van uitgaven met een privé-karakter, die (...) ten laste van het WBV zijn gebracht.
(...)
7.5.3 Conclusie
(…)
De heer [eiser] geeft in veel gevallen geen of een onvolledig of niet terzake doend of een niet aannemelijk antwoord op vragen over zijn declaratiegedrag. Met name voor wat betreft cashopames ontbreekt elke verantwoording. Van enige logica of verantwoording achteraf voor cashopnames is niet gebleken. Op vragen over de aard van zakelijk gedeclareerde diners en lunches blijft de heer [eiser] onduidelijk. Opmerkelijk is dat hij bij geen enkele situatie kan aangeven of wil aangeven met wie hij voor welk doel in de restaurants heeft verbleven.
Daar waar het gaat om vragen over declaraties met een afwijkend karakter, qua locatie of gebruik geeft de heer [eiser] aan niet te weten wat de reden van het bezoek is geweest dan wel in wiens gezelschap hij verkeerde.
Op vragen met betrekking tot de aanschaf van etenswaren tijdens tankbeurten op kosten van WBV werd geen antwoord gekregen. Uit onderzoek is bekend geworden dat in twee situaties sprake is geweest van het tegelijkertijd tanken bij twee pompen, wat op een tankbon is gedeclareerd.
Met betrekking tot het declareren op verlof en ziekte dagen werd eveneens een niet aannemelijk antwoord gekregen, aangezien het niet waarschijnlijk wordt geacht dat de heer [eiser] in twaalf situaties een verlofdag heeft laten afboeken, terwijl hij de dag besteedde aan werkzaamheden ten behoeve van WBV.
Meerdere malen wordt door de heer [eiser] gerefereerd aan het directeurencontact en professionalisering als basis voor de declaraties. In een aantal gevallen is door de medewerkers verklaard dat dit niet het geval was, doch dat de uitgaven een privé karakter hadden.
(…)”
n. Bij brief van 24 mei 2006 heeft 4iTrust onder meer het volgende aan Woningbedrijf Velsen geschreven;
“(…)
Vorenstaande schatting is gemaakt op basis van onze onderzoekservaring en geeft aan dat redelijkerwijs gesproken er 257 uur minder aan het onderzoek besteed had hoeven te worden indien de heer [eiser] zijn medewerking had verleend. In financiële zin betekent dit 257 uur tegen een gemiddeld uurtarief van € 175,-- is € 44.975 exclusief BTW.
(…)”
o. Bij beschikking van 6 december 2006 heeft de kantonrechter te Haarlem de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewijzigde omstandigheden met ingang van 1 januari 2006 ontbonden onder toekenning aan [eiser] van de volgende vergoeding:
“indien onherroepelijk komt vast staan dat aan [eiser] op basis van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toekomt die lager uitvalt dan €30.000,--, kent de kantonrechter aan [eiser] ten laste van Woningbedrijf Velsen een vergoeding toe als aanvulling op ingevolge sociale verzekeringswetten te ontvangen uitkeringen dan wel elders te verwerven lager inkomen uit arbeid van een bedrag, dat tezamen met het bedrag van de contactuele afvloeiingssom €30.000,-- bruto bedraagt;”
p. In zijn beschikking van 6 december 2006 heeft de kantonrechter te Haarlem onder meer het volgende overwogen:
“Nu de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden wegens veranderingen in omstandigheden, kan [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter aanspraak maken op de vergoeding die hem volgens de arbeidsovereenkomst toekomt. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding aan [eiser] in deze ontbindingsprocedure een afzonderlijke vergoeding toe te kennen. Alleen in het geval onherroepelijk komt vaststaan dat aan [eiser] op basis van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toekomt die lager uitvalt dan €30.000,--, kent de kantonrechter aan [eiser] een vergoeding toe van een bedrag, dat tezamen met het bedrag van de contractuele afvloeiing som
€ 30.000,-- bruto bedraagt.”
In conventie
De vordering
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Woningbedrijf Velsen zal veroordelen aan [eiser] respectievelijk aan een door deze aan te wijzen verzekeraar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
a. ter zake van contractuele beëindigingsvergoeding €70.599,24 bruto;
b. ter zake van variabel salaris €20.119,84 bruto;
c. ter zake van pensioenpremie €45.000,00;
al de voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging (de kantonrechter begrijpt: rente) vanaf de dag van ingebrekestelling (1 januari 2006) tot aan de dag van algehele voldoening; de bedragen sub 1 tot en met 3 (de kantonrechter begrijpt: sub a. tot en met c.) voorts te vermeerderen met de wettelijke verhoging ten bedrage van 50%;
en tevens met veroordeling van Woningbedrijf Velsen in de kosten van het geding.
[eiser] heeft het volgende aan zijn vordering ten grond-slag gelegd:
Met betrekking tot het onder a. gevorderde bedrag:
Het bedrag dat [eiser] krachtens artikel 13 lid 3 van de arbeidsovereenkomst toekomt, bedraagt ten minste €100.599,24, waarvan na aftrek van €30.000,00 nog €70.599,24 resteert. Woningbedrijf Velsen is tot dusverre niet bereid gebleken dit bedrag aan [eiser] te voldoen.
Met betrekking tot het onder b. gevorderde bedrag:
Voor het jaar 2003 heeft de RvC het percentage van het variabele salaris ex artikel 4 van de arbeidsovereenkomst vastgesteld op 11,2%. Over de jaren 2004 en 2005 heeft de RvC tot dusverre geen percentage willen vaststellen.
Uit artikel 4 lid 1 van de arbeidsovereenkomst volgt dat [eiser] over de beide jaren ten minste recht heeft op het minimum percentage van 10% ofwel €10.059,92 bruto per jaar, in totaal derhalve €20.118,84 bruto, onverminderd de aanspraken van [eiser] op het meerdere, zoals nader door de RvC te bepalen.
Met betrekking tot het onder c. gevorderde bedrag:
Krachtens artikel 7 lid 5 van de arbeidsovereenkomst dient Woningbedrijf Velsen met [eiser] nadere afspraken te maken over de opbouw van (vroeg)pensioen, inclusief het deel dat uitgaat boven de maximeringsgrens (ad €52.000,00 bruto per jaar), alsmede over de financiële bijdrage door Woningbedrijf Velsen in de daarmee gemoeide kosten.
Woningbedrijf Velsen is tot dusverre niet overgegaan tot het voeren van het genoemde overleg. Met de opbouw van het (vroeg)pensioen boven de maximeringsgrens tot aan 70% van het bruto jaarsalaris is een bedrag gemoeid van -ongeveer- €15.000,00 aan premie per jaar. Gerekend over de duur van de arbeidsovereenkomst (3 jaar) gaat het mitsdien om in totaal €45.000,00.
Het verweer
Woningbedrijf Velsen heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
In reconventie:
De vordering
Woningbedrijf Velsen vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat Woningbedrijf Velsen de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd vanwege een dringende reden;
b. [eiser] zal veroordelen om aan Woningbedrijf Velsen te betalen:
- €17.553,10 aan niet verantwoorde onrechtmatige uitgaven met de credit card;
- €53.520,25 in verband met extra onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding.
Woningbedrijf Velsen heeft het volgende aan haar vordering ten grond-slag gelegd:
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht:
De arbeidsovereenkomst is beëindigd vanwege een dringende reden, welke reden Woningbedrijf Velsen aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd.
Dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet heeft ontbonden op grond van een dringende reden betekent niet dat er geen dringende reden is. In het bestek (en gelet op de aard) van een ontbindingszaak is dat een voorlopig oordeel, dat in een bodemzaak ten volle kan worden getoetst zoals ook een ontslag op staande voet in een bodemzaak ten volle wordt getoetst.
Als geen sprake is van een dringende reden, dan geldt de onaanvaardbaarheidregel. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiser] in de onderhavige omstandigheden aanspraak kan maken op de in artikel 13 lid 3 van de arbeidsovereenkomst vermelde vergoeding.
Met betrekking tot het gevorderde bedrag van €17.553,10:
[eiser] heeft een bedrag van €17.553,10 aan aangaven met de creditcard niet willen verantwoorden. Er dient te worden uitgegaan van onrechtmatige uitgaven.
Met betrekking tot het gevorderde bedrag van €53.520,25:
[eiser] heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek. Daardoor zijn de kosten onnodig/nodeloos flink opgelopen.
4iTrust heeft de extra werkzaamheden begroot op 257 uur, hetgeen neerkomt op een schadebedrag, uitgaande van €175,00 ex BTW per uur, van €44.975,00 ex BTW, ofwel €53.520,25 inclusief BTW.
Het verweer
[eiser] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
Bij beide vorderingen staat allereerst de vraag centraal of sprake is geweest van een dringende reden om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Om die reden lenen de daarop betrekking hebbende vorderingen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Aanwezigheid van een dringende reden
In zijn genoemde beschikking van 6 december 2005 heeft de kantonrechter te Haarlem reeds overwogen dat de feiten en omstandigheden geen dringende reden in de zin van
artikel 7: 677 lid 1 BW opleveren.
Dat neemt niet weg dat de kantonrechter in de onderhavige procedure alsnog tot het oordeel zou kunnen komen dat wel sprake is van een dringende reden indien de situatie zich voordoet dat Woningbedrijf Velsen zich in deze procedure op feiten en/of omstandigheden beroept die in de ontbindingsprocedure niet aan de orde zijn geweest en daarom ook niet aan het oordeel van de kantonrechter in diens ontbindingsbeslissing ten grondslag kunnen zijn gelegd. Daarvan is hier evenwel geen sprake. In de onderhavige procedure heeft Woningbedrijf Velsen zich slechts beroepen op de gronden voor de aanwezigheid van een dringende reden die ook volledig aan het ontbindingsverzoek ten grondslag waren gelegd. Bovendien heeft Woningbedrijf Velsen zich ook wat de onderbouwing van haar standpunt betreft, beroepen op dezelfde onderliggende stukken als die welke in de ontbindingsprocedure reeds waren overgelegd.
Onder deze omstandigheden kan de kantonrechter thans niet nog eens beoordelen of sprake is van een dringende reden.
De door Woningbedrijf Velsen in reconventie gevorderde verklaring voor recht zal daarom moeten worden afgewezen.
De door [eiser] gevorderde contractuele beëindigingsvergoeding
Uitgangspunt in de onderhavige procedure is dat de afvloeiingsregeling in beginsel moet worden nagekomen.
Woningbedrijf Velsen heeft evenwel aangevoerd dat toekenning van de contractuele ontbindingsvergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, één en ander zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Dit verweer brengt met zich dat de kantonrechter, nu [eiser] zich op het standpunt heeft gesteld dat hem de contractuele ontbindingsvergoeding, onder aftrek van het reeds ontvangen bedrag van €30.000,00, wel toekomt, moet onderzoeken en beoordelen of de door Woningbedrijf Velsen aan [eiser] gemaakte verwijten dusdanig zijn dat toekenning van die overeengekomen ontbindingsvergoeding in dit geval naar de genoemde maatstaven onaanvaardbaar is.
De kantonrechter zal daarom thans eerst ingegaan op die genoemde verwijten.
Woningbedrijf Velsen heeft de volgende feiten en/of omstandigheden ten grondslag gelegd aan haar beroep op de bedoelde onaanvaardbaarheid:
- de aanschaf van de bedrijfsauto door [eiser] is in strijd geschied met de arbeidsovereenkomst;
- [eiser] heeft uitgaven met de zakelijke credit card tot een bedrag van €17.141,24 niet onderbouwd;
- [eiser] heeft privé uitgaven voor het huren van een chalet in Frankrijk ten laste gebracht van Woningbedrijf Velsen;
- [eiser] heeft kantoormeubilair van Woningbedrijf Velsen tegen mogelijk niet-marktconforme voorwaarden verkocht;
- door tussenkomst van [eiser] is interim-personeel ingehuurd waarvoor [eiser] mogelijk in privé commissie heeft ontvangen.
De kantonrechter zal deze gronden afzonderlijk bespreken. Hoewel [eiser] in de ontbindingsprocedure heeft aangevoerd dat het rapport van 4iTrust niet bij de beoordeling kon worden betrokken, heeft hij dat niet herhaald in de onderhavige procedure. Dat had wel voor de hand gelegen aangezien dit rapport aan de beoordeling in de ontbindingsprocedure mede ten grondslag is gelegd. Om die reden baseert de kantonrechter zich bij zijn beoordeling in de onderhavige procedure ook mede op het door 4iTrust uitgebrachte rapport.
Bij die beoordeling stelt de kantonrechter voorts nog het volgende voorop.
Met betrekking tot de gemaakte verwijten heeft [eiser] zich erop beroepen dat de RvC via de gebruikelijke accountantscontrole van één en ander op de hoogte had kunnen zijn en daarvan ook op de hoogte is geweest, zodat de RvC [eiser] niet achteraf overschrijding van zijn bevoegdheid kan aanwrijven. De kantonrechter deelt dit standpunt van [eiser] niet. [eiser] gaat er immers aan voorbij dat het allereerst, gelet op zijn functie van verantwoordelijke directeur/bestuurder, zijn eigen verantwoordelijkheid is om binnen de grenzen van de hem toegekende bevoegdheden te handelen. Ook al heeft de RvC via de accountantscontrole kennis kunnen nemen van de verweten financiële handelingen van [eiser], dan nog staat niets eraan in de weg dat de RvC, indien bij een later onderzoek zoals thans heeft plaatsgevonden, onregelmatigheden blijken, [eiser] daarop aanspreekt.
Dat zou wellicht anders (kunnen) zijn indien de RvC op ondubbelzinnige wijze, na kennisname van de accountantscontrole, afstand zou hebben gedaan van haar bevoegdheid om [eiser] wegens vermeende onregelmatig ter verantwoording te roepen. Een dergelijke ondubbelzinnige afstand door de RvC is evenwel gesteld noch gebleken.
Het vorenstaande geldt evenzeer voor de stelling dat niet hij doch andere medewerkers van Woningbedrijf Velsen de feitelijke handelingen zouden hebben verricht. Ook als dat standpunt van [eiser] juist zou zijn, dan nog draagt hij als directeur/bestuurder de eindverantwoording van dat handelen. Overigens geldt dit nog temeer nu gebleken is dat [eiser] in voorkomende gevallen inkoopfacturen heeft geparafeerd.
aanschaf van de bedrijfsauto
Zoals uit het rapport van 4iTrust blijkt, had de ten behoeve van [eiser] aangeschafte auto Audi A6 een cataloguswaarde/contractprijs van €52.479,19. Uit dat rapport blijkt voorts dat uiteindelijk voor die Audi A6 €45.973,04 door Woningbedrijf Velsen is betaald, zodat sprake is van een overschrijding van het op grond van de arbeidsovereenkomst toegestane maximumbedrag met €10.973,04.
Ook staat vast dat [eiser] voor deze overschrijding geen toestemming heeft gevraagd en/of verkregen van de RvC.
[eiser] heeft (blijkens zijn verweerschrift in de ontbindingsprocedure) het volgende ter rechtvaardiging aangevoerd:
Ten aanzien van de vervanging van de Audi A4 door een Audi A6 erkent [eiser] dat hij voorafgaand aan de inruil meer informatie over de reden van de inruil en de precieze condities had kunnen verstrekken. Zulks neemt echter niet weg dat [eiser] ook op dit punt zijn bevoegdheid niet heeft overschreden, alsmede voorts dat de RvC in het betrokken geval, na kennisneming van de relevante feiten, haar medewerking in redelijkheid niet had kunnen weigeren. Bij het presenteren van de gegevens heeft 4iTrust bovendien nog over het hoofd gezien dat daaruit het voordeel van het Woningbedrijf Velsen bij de inruiltransactie evident is. Volgens de heer [BBB] had het WBV immers na inruil € 19.479,00 moeten bijbetalen, terwijl feitelijk slechts € 12.973,04 is betaald.
De kantonrechter verwerpt dit betoog van [eiser]. Uitgangspunt moet zijn dat [eiser] bevoegd was een auto met een maximale cataloguswaarde van €35.000,00 aan te schaffen. Het behoort dan niet tot zijn bevoegdheid om een auto met een hogere waarde aan te schaffen met als excuus dat hij door het bedingen van kortingen uiteindelijk op een lager kostenplaatje voor Woningbedrijf Velsen is uitgekomen. Nog daargelaten dat het lagere kostenplaatje ook in de eigen versie van [eiser] nog steeds een kostenpost opleverde die boven de contractuele bovengrens lag. Volgens de heer [BBB] van Audi Centrum Amsterdam moest immers voor de Audi A6 na inruil van de Audi A4 €19.479,00 worden betaald. Uiteindelijk is volgens [eiser] betaald €12.973,04, dat wil zeggen €6.505,96 minder. Dat betekent dat het alsdan nog steeds een transactie betrof van (€10.973,04 – €6.505,96 =) €4.467,08 boven de maximale toegestane waarde van €35.000,00.
[eiser] had zich gewoon aan het arbeidscontract moeten houden en niet moeten proberen via kortingen daar onder uit te komen.
uitgaven met de zakelijke credit card tot een bedrag van € 17.141,24
[eiser] heeft (blijkens zijn verweerschrift in de ontbindingsprocedure) het volgende ter rechtvaardiging aangevoerd:
Met betrekking tot het jaar 2003 is een verantwoording over dat jaar niet aan de orde, omdat [eiser] naar aanleiding van de accountantscontrole over dat jaar is gedechargeerd.
[eiser] is desgewenst bereid waar mogelijk een nadere onderbouwing van zijn declaraties over 2004 en 2005 te geven, maar uitsluitend onder nader overeen te komen condities die de vertrouwelijkheid van deze verantwoording waarborgen.
Het feit dat een aantal uitgaven niet is voorzien van een onderbouwing door middel van stukken, leidt uiteraard nog niet tot de conclusie dat sprake is van privé uitgaven. Dat 4iTrust deze gevolgtrekking wel maakte, zegt naar de mening van [eiser] veel over de suggestiviteit en subjectiviteit waarmee het onderzoek omgeven is geweest.
Volgens Woningbedrijf Velsen staat vast dat [eiser] €17.553,10 niet zou hebben willen verantwoorden, hetgeen dus onrechtmatig zou zijn. Deze redenering deugt eenvoudigweg niet en moet jegens [eiser] voorts, vanwege de daaraan verbonden implicaties, uitermate onzorgvuldig worden geacht.
Voorts moet het declaratiegedrag van [eiser] in de juiste context worden gezien. Binnen Woningbedrijf Velsen was sprake van een ruimhartig declaratiebeleid. Er is nooit een declaratierichtlijn aanwezig geweest. Aan de statutaire directie is derhalve een zeer ruime beoordelingsvrijheid gegeven bij de vraag welke uitgaven zij wel of niet ten laste van Woningbedrijf Velsen kan brengen. De praktijk was dat de declaraties niet altijd met onderliggende bescheiden bij Woningbedrijf Velsen werden ingediend.
De RvC was van dit declaratiegedrag uiteraard op de hoogte en heeft [eiser] nooit aangesproken op zijn wijze van declareren. Ook de interne controller heeft [eiser] nooit op de vingers getikt.
Het declaratiegedrag van [eiser] moet bovendien in het licht worden gezien van de functie die door [eiser] werd uitgeoefend. Deze functie brengt een veelheid van zakelijke contacten met zich.
[eiser] heeft alle in het belang van de corporatie gedane uitgaven bij Woningbedrijf Velsen gedeclareerd en privé uitgaven voor eigen rekening genomen. Het is niet zo dat hij bepaalde uitgaven niet heeft willen verantwoorden zoals Woningbedrijf Velsen stelt. Het is wel zo dat hij van een aantal uitgaven (achteraf) niet meer precies weet waar die betrekking op hebben gehad. Die omstandigheid komt echter voor rekening en risico van Woningbedrijf Velsen, dat zelf verantwoordelijk is voor het ruimhartige declaratiebeleid en kan niet tot de conclusie leidde dat "dus" van privé uitgaven sprake is geweest.
Uit de bij het onderzoeksrapport van 4iTrust behorende lijst met “verdachte” declaraties blijkt dat een bedrag van €5.331,66 betrekking heeft op de declaraties over het jaar 2003. Deze vallen dus onder de décharge die op grond van de goedkeurende verklaring van de externe accountant over dat jaar is gegeven.
Indien voorts zou worden uitgegaan van de declaraties die op de pagina’s 38 tot en met 41 van het onderzoeksrapport worden genoemd, zou het maximale van [eiser] te vorderen bedrag slechts €2.776,15 over 2004 en €97,00 over 2005 bedragen. Van de overige op de lijst voorkomende declaraties heeft Woningbedrijf Velsen noch ter gelegenheid van de het onderzoek noch ter gelegenheid van de onderhavige procedure gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij deze niet aanmerkt als zakelijke uitgaven.
Subsidiair merkte [eiser] op dat -indien mocht worden aangenomen dat Woningbedrijf Velsen schade heeft geleden- die schade op grond van artikel 7:661 BW niet kan worden verhaald; van opzet of bewuste roekeloosheid is immers geen sprake geweest.
Voorzover de kantonrechter van oordeel mocht zijn dat de bewijslast op dit punt op [eiser] rust, biedt hij daartoe bewijs aan.
De kantonrechter verwerpt ook deze verweren van [eiser] en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld wordt dat het de plicht van [eiser] was om slechts die uitgaven te declareren die in het belang van Woningbedrijf Velsen waren. Die plicht vloeit immers voort uit de bewoordingen van artikel 5.3 uit de arbeidsovereenkomst. [eiser] zegt ook zelf dat hij alleen uitgaven in het belang van Woningbedrijf Velsen heeft gedeclareerd. De bewijslast van zijn stelling rust op [eiser]. Weliswaar heeft hij bewijs aangeboden maar hij heeft nagelaten dat op een concrete onderbouwde manier te doen. [eiser] zegt zelf dat hij niet meer weet waar de nog niet onderbouwde declaraties betrekking op hadden. Voorts beschikt hij kennelijk ook niet over onderliggende stukken om die declaraties te onderbouwen anders had hij die immers reeds in het geding kunnen brengen of aan Woningbedrijf Velsen ter hand kunnen stellen tijdens het gehouden onderzoek. Dat sprake moet zijn van condities die de vertrouwelijkheid garanderen is een eis die [eiser] niet kan stellen. Hij heeft immers de plicht slechts die uitgaven te doen die in het belang van Woningbedrijf Velsen zijn. Als hij onkosten heeft gemaakt waarbij mogelijk, indien daarvan onderbouwing wordt gegeven, derden in diskrediet zouden kunnen worden gebracht, dan had [eiser] zich dat moeten realiseren toen hij die uitgaven deed er kan hij zich daar nu niet achter verschuilen.
Gelet op deze omstandigheden acht de kantonrechter geen termen aanwezig om [eiser] nu nog tot bewijslevering toe te laten.
Ook het beroep van [eiser] op de afwezigheid van een declaratierichtlijn en/of toezicht door de RvC faalt. Wat het toezicht van de RvC betreft, geldt ook hier hetgeen hierboven reeds is overwogen. Het enkele feit dat de accountantscontrole werd geaccepteerd, betekent nog niet dat [eiser] zijn bevoegdheden op behoorlijke wijze heeft gebruikt.
Voor zover [eiser] zich beroept op de afwezigheid van een declaratierichtlijn en het bestaan van een gedoogbeleid, ziet hij daarbij over het hoofd dat hij zelf als directeur/bestuurder tot de leiding van Woningbedrijf Velsen behoorde en hij dus zelf een dergelijk beleid had kunnen initiëren om problemen als de onderhavige te voorkomen. Als verantwoordelijke leidinggevende kan hij zich niet beroepen op het gebrek aan controle door anderen.
[eiser] heeft zich subsidiair nog beroepen op het bepaalde bij artikel 7:661 BW. Ook dat standpunt wordt verworpen. De kantonrechter is van oordeel dat deze bepaling niet geschreven is voor de onderhavige situatie waarin een directeur/bestuurder regels omtrent zijn declaratiegedrag naast zich neer legt.
Indien de toepasselijkheid van dat artikel hier wel moet worden aangenomen dan is de kantonrechter, gelet op al het voorgaande van oordeel dat ofwel sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [eiser] ofwel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is Woningbedrijf Velsen aan deze regel te houden.
privé uitgaven voor het huren van een chalet in Frankrijk
[eiser] heeft (blijkens zijn verweerschrift in de ontbindingsprocedure) het volgende ter rechtvaardiging aangevoerd:
[eiser] is van oordeel dat hij correct heeft gehandeld door de huurkosten voor de week dat hij het chalet had gehuurd voor de oorspronkelijke teambuildingsessie voor rekening van Woningbedrijf Velsen te laten. Dat een deel van het managementteam er op het laatste moment van heeft afgezien aan de sessie deel te nemen, brengt volgens [eiser] niet met zich dat hij in privé zou moeten opdraaien voor de kosten van de huur voor die week.
De kantonrechter verwerpt dit betoog van [eiser] als volgt:
De kantonrechter neemt veronderstellenderwijs aan dat de huur van het chalet ten behoeve van de teambuildingsessie door [eiser] bevoegdelijk was aangegaan. Strikt genomen heeft [eiser] dan gelijk als hij stelt dat hij de kosten van een geplande teambuildingsessie die op het laatste moment wordt afgeblazen niet in privé hoeft te dragen. [eiser] gaat er echter aan voorbij dat hij de huur had moeten annuleren en de eventuele annuleringskosten ten laste van Woningbedrijf Velsen had moeten brengen. Ook als niet meer kon worden geannuleerd, dan waren de kosten van de huur voor rekening van Woningbedrijf Velsen gebleven. Nu [eiser] er evenwel voor gekozen heeft privé in dat chalet te verblijven, heeft hij zijn bevoegdheden overschreden. De kosten van dat privé verblijf dienen voor zijn rekening te komen en had hij niet ten laste van Woningbedrijf Velsen mogen brengen.
verkoop van kantoormeubilair tegen mogelijk niet-marktconforme voorwaarden
Dat sprake is geweest van niet-marktconforme voorwaarden blijkt uit het rapport van 4iTrust.
Voor zover [eiser] zich erop beroept dat hij geen feitelijke bemoeienis heeft gehad met de verkoop van meubilair geldt hetgeen hierboven reeds is overwogen.
Dit geldt temeer omdat gebleken is dat [eiser] de facturen voor de door de verkoop noodzakelijk geworden inkoop van nieuw meubilair heeft geparafeerd. Hij kan zich als eindverantwoordelijke directeur/bestuurder niet achter zijn medewerkers verschuilen.
Voor de stelling van [eiser] dat het nieuwe meubilair ver beneden de normale aanschafwaarde is aangekocht is geen steun in de stukken te vinden.
Wat daar verder ook van zij, in ieder geval heeft [eiser] het aan zichzelf te wijten dat hij de schijn tegen zich had door vergoedingen te ontvangen, ook al zouden die hun grondslag vinden in juridische adviezen door [eiser]. [eiser] had zich, wederom gelet op zijn functie om belangenverstrengeling te voorkomen, van dergelijke adviezen aan de leverancier van meubilair moeten onthouden.
inhuur van interim-personeel ingehuurd waarvoor [eiser] mogelijk in privé commissie heeft ontvangen
Gelet op de uitgebreide gemotiveerde bestrijding door [eiser], is de kantonrechter van oordeel dat het rapport van 4iTrust onvoldoende basis is om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is geweest van ontvangst van commissie door [eiser] in het kader van het inhuren van interim-personeel.
Slotsom met betrekking tot de contractuele beëindigingsvergoeding
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] Woningbedrijf Velsen houdt aan haar verplichting hem de contractuele beëindigingsvergoeding te betalen.
De kantonrechter is daartoe van oordeel dat [eiser] zich onvoldoende bewust is geweest van zijn verantwoordelijkheden als directeur/bestuurder en regelmatig zijn bevoegdheden heeft overschreden. Voorts is uit het verslag van het beoordelingsgesprek gebleken dat [eiser] niet naar behoren functioneerde. Daarnaast blijkt uit de onder de vaststaande feiten genoemde correspondentie en berichtgeving door de OR dat sprake was van onrust binnen Woningbedrijf Velsen. Nu vier van de vijf gemaakte verwijten naar het oordeel van de kantonrechter gegrond zijn zou het voor medewerkers van Woningbedrijf Velsen en derden onbegrijpelijk zijn dat een directeur/bestuurder die dusdanig zijn bevoegdheden overschrijdt en bovendien slecht functioneert nog wordt beloond met de onderhavige contractuele vergoeding.
De kantonrechter heeft zich nog afgevraagd of volledige afwijzing van de contractuele vergoeding in strijd zou komen met de gegeven ontbindingsbeschikking. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Immers, het niet toekennen van een contractuele vergoeding, laat onverlet dat de kantonrechter de bevoegdheid heeft om een billijke vergoeding toe te kennen bij ontbinding van de overeenkomst. Kennelijk heeft de kantonrechter te Haarlem, gelet op de formulering in zijn beschikking van 6 december 2006, ook de mogelijkheid opengehouden dat toekenning van de contractuele vergoeding geheel zou uitblijven.
In conventie voorts:
Het onder b. gevorderde bedrag wegens variabel salaris
Woningbedrijf Velsen heeft het volgende aangevoerd:
[eiser] leest artikel 4 lid 1 van de arbeidsovereenkomst verkeerd. Er staat niet dat jaarlijks een variabele aanvulling wordt gekregen. Er staat dat de directeur jaarlijks een variabele vergoeding kan verwerven. De RvC heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat [eiser] over de jaren 2004 en 2005 een variabele vergoeding heeft verworven. De beoordeling over het jaar 2004 was niet goed en vanaf 9 april 2005 is [eiser] geschorst in zijn functie.
De kantonrechter is met Woningbedrijf Velsen van oordeel dat het standpunt van [eiser] berust op een verkeerde lezing van de desbetreffende bepaling uit het arbeidscontract.
Daarin is immers opgenomen dat een variabel salaris kan worden verworven en niet zoals door [eiser] wordt gesteld dat een variabel salaris wordt verworven.
Of de tekst van de arbeidsovereenkomst geïnterpreteerd moet worden, wordt evenwel niet slechts bepaald door de tekst van de overeenkomst, maar ook door hetgeen par-tij-en bij het tot stand komen van de overeenkomst jegens elkaar hebben ver-klaard en uit elkaars verklaringen en gedragin-gen, overeen-komstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwij-ze mochten toekennen, hebben afgeleid.
[eiser] heeft in dat verband gesteld dat de interpretatie van Woningbedrijf Velsen artikel 4 lid 1 van de arbeidsovereenkomst tot een dode letter zou maken, omdat, indien de RvC niet wenst over te gaan tot het vaststellen van een percentage, [eiser] nooit aanspraak kan maken op het variable deel van zijn salaris.
De kantonrechter verwerpt dit standpunt van [eiser].
[eiser] heeft allereerst niets gesteld omtrent gedragingen en/of verklaringen van partijen bij het tot stand komen van de overeenkomst die zijn stelling zouden kunnen steunen.
Het ligt voorts nu juist in zijn macht om ervoor te zorgen dat hij wel aanspraak op het variabele salaris krijgt door naar behoren te functioneren. Het is immers inherent aan een variabel salaris dat dit afhankelijk wordt gesteld van bepaalde doelstellingen. Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat hetgeen [eiser] aldus heeft gesteld onvoldoende is om zijn uitleg van de arbeidsovereenkomst als een juiste uitleg te kunnen aannemen.
Op grond van de beoordeling over het jaar 2004 en het feit dat [eiser] in de loop van het jaar 2005 is geschorst, kon de RvC op goede gronden beslissen dat [eiser] geen variabel salaris over die jaren toekomt.
[eiser] heeft nog wel bestreden dat het verslag van het beoordelingsgesprek nooit met hem is besproken laat staan formeel is vastgesteld, maar hij heeft nagelaten gemotiveerd in te gaan op de inhoud van het verslag en duidelijk te maken welke elementen van de beoordeling niet juist zouden zijn vermeld. Om die reden gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de kantonrechter ook dit deel van de vordering zal afwijzen.
De onder c. gevorderde pensioenpremie
Bij haar conclusie van antwoord heeft Woningbedrijf Velsen aangevoerd dat de pensioenkwestie intussen geregeld was. [eiser] heeft die regeling bij zijn conclusie van repliek betwist. Bij haar conclusie van dupliek heeft Woningbedrijf Velsen verwezen naar haar brief van 14 september 2006 aan de voorzitter van de RvC. Deze brief is bij conclusie van dupliek in het geding gebracht. [eiser] heeft hierop nog bij akte in conventie kunnen reageren en het volgende naar voren gebracht:
Artikel 7 lid 5 van de arbeidsovereenkomst heeft betrekking op de pensioenopbouw boven de zogenaamde maximeringsgrens. Dat wil zeggen het maximumsalaris waarover volgens het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds Woningbouwcorporaties pensioen wordt opgebouwd.
Volgens artikel 7 lid 5 van de arbeidsovereenkomst diende Woningbedrijf Velsen voor dit gedeelte aanvullende afspraken met [eiser] te maken, dat wil zeggen zowel over de wijze waarop de ontbrekende pensioenopbouw zou worden gefinancierd, als over de financiële bijdrage van Woningbedrijf Velsen daarin.
Dit overleg is tot dusverre niet met [eiser] gevoerd. Daarom heeft [eiser] bij inleidende dagvaarding het bedrag gevorderd dat het met deze aanvullende opbouw aan jaarlijkse premie zou zijn gemoeid. [eiser] biedt voor de onderbouwing van dit bedrag zonodig bewijs aan. Uit de bij dupliek overgelegde brief van 14 september 2006 blijkt niet dat Woningbedrijf Velsen de aanvullende pensioenopbouw inmiddels heeft bij verzekerd, zodat de vordering van [eiser] ongegrond of het overleg zinloos zou zijn.
De kantonrechter is van oordeel dat Woningbedrijf Velsen de vordering van [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Niet alleen heeft zij slechts volstaan met aan te voeren dat de kwestie geregeld was, maar zij heeft bovendien bij dupliek inhoudelijk niet gereageerd op hetgeen [eiser] bij repliek had gesteld en slechts verwezen naar de brief van 14 september 2006. Uit die brief blijkt echter de juistheid van haar betoog niet.
Woningbedrijf Velsen is voorts met geen enkel woord ingegaan op het door [eiser] gevorderde bedrag.
Op grond van het vorenstaande ligt dit onderdeel van de vordering van [eiser] voor toewijzing gereed.
Op grond van hetgeen overigens in dit vonnis wordt overwogen en beslist met betrekking tot de handelwijze van [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke verhoging over de pensioenpremie moet worden afgewezen.
In reconventie voorts:
De creditcard uitgaven door [eiser]
De kantonrechter verwijst hier kortheidshalve naar hetgeen hierboven in conventie met betrekking tot het declareergedrag van [eiser] is overwogen en beslist.
Gelet op de formulering van artikel 5.3 van de arbeidsovereenkomst met betrekking tot de uitgaven van [eiser], ligt het op de weg van [eiser] om het belang van zijn uitgaven voor Woningbedrijf Velsen aan te tonen. Nu hij dat niet heeft gedaan, moet ervan worden uitgegaan dat het om uitgaven gaat die niet in het belang van Woningbedrijf Velsen waren en dus een schadepost voor haar betekenen.
De omvang van die uitgaven staat voldoende vast op basis van het rapport van 4iTrust.
Om die reden ligt het gevorderde bedrag voor toewijzing gereed.
Vergoeding van onderzoekskosten
Tegen de door Woningbedrijf Velsen gevorderde vergoeding van de onderzoekskosten van 4iTrust heeft [eiser] allereerst het volgende aangevoerd:
Voorop staat dat de hoofdreden voor het door Woningbedrijf Velsen geëntameerde onderzoek de beschuldiging was aan het adres van [eiser] dat hij zich schuldig zou maken aan ongeoorloofde dwarsverbanden met externe partijen en dat hij commissie zou ontvangen rond contracten die Woningbedrijf Velsen met een van hen was aangegaan. Daar waren de vragen van het onderzoeksbureau dan ook met name opgericht. Vragen over onder meer de creditcard uitgaven speelden een aan voornoemde hoofdvragen volstrekt ondergeschikte rol. Ten bewijze daarvan verwijst [eiser] naar pagina 2 van producties 4 van Woningbedrijf Velsen, waar staat vermeld dat de RvC heeft besloten verder geen actie te nemen met betrekking tot het opvragen en onderzoeken van privé en zakelijke rekeningen van [eiser].
Niet alleen zijn de noodzaak en de omvang van dat onderzoek en de daarmee gemoeide kosten in geen enkel opzicht aannemelijk gemaakt of aangetoond, maar bovendien rust de verantwoordelijkheid voor de opdracht (inclusief de daarmee gemoeide kosten) volledig bij het bestuur van Woningbedrijf Velsen. Dat deze kosten kennelijk zijn tegengevallen, kan niet op het conto van [eiser] worden geschreven.
[eiser] betwist dat hij geen medewerking zou hebben verleend aan het onderzoek door 4iTrust. [eiser] heeft twee dagen op kantoor van het onderzoeksbureau antwoorden gegeven op aan hem gestelde vragen. Daarnaast heeft hij ook schriftelijk zijn medewerking verleend aan het onderzoek. [eiser] heeft zich wel verzet tegen de onderzoeksmethodes van 4iTrust. Dat daaruit mogelijk extra werk voor 4iTrust is voortgevloeid, komt uiteraard niet voor rekening van [eiser]. Hetzelfde geldt voor de werkzaamheden die 4iTrust heeft moeten verrichten om de door [eiser] gegeven antwoorden op hun waarheid te toetsen.
De kantonrechter overweegt met betrekking tot dit onderdeel van de vordering van Woningbedrijf Velsen het volgende:
Woningbedrijf Velsen heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de kosten van het onderzoek onnodig/nodeloos flink zijn opgelopen doordat [eiser] geen medewerking heeft verleend.
Het beroep dat Woningbedrijf Velsen voor die stelling doet op het schrijven van 4iTrust van 24 mei 2006 is onvoldoende basis om van de juistheid van de stelling van Woningbedrijf Velsen te kunnen uitgaan. Die brief gaat uit van een schatting van het aantal extra uren dat het gevolg zou zijn van de door [eiser] beweerdelijk geweigerde medewerking, zonder dat daarbij specifiek wordt vermeld waaruit die extra werkzaamheden dan zouden hebben bestaan.
Daarentegen heeft [eiser] gemotiveerd weersproken dat hij geen medewerking zou hebben verleend. Dat hij wel medewerking heeft verleend, blijkt ook uit het rapport van 4iTrust, waarin melding wordt gedaan van gesprekken die met [eiser] zijn gevoerd. Mogelijk heeft [eiser] niet op alle onderdelen die medewerking verleend die 4iTrust nodig achtte om antwoord op alle vragen te krijgen, maar dat is inherent aan een dergelijk onderzoek. Extra werkzaamheden ten gevolge van de betwisting door [eiser] van onderzoeksresultaten kunnen uiteraard niet ten laste van hem worden gebracht. Hij heeft immers het recht die resultaten te bestrijden.
Voorts heeft Woningbedrijf Velsen het verweer van [eiser] bij haar conclusie van repliek onvoldoende gemotiveerd weersproken.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat Woningbedrijf Velsen dit deel van haar vordering onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Dit deel van de vordering zal dus worden afgewezen.
Resumé
In conventie:
Van de vordering van [eiser] is slechts toewijsbaar de vordering onder c. met betrekking tot zijn pensioenaanspraken.
In reconventie:
Van de vordering van Woningbedrijf Velsen wordt slechts het bedrag toegewezen dat als schade moet worden gezien van het declareergedrag van [eiser], te weten: €17.553,10. De wettelijke rente daarover is toewijsbaar vanaf de dag van indiening van de reconventionele vordering.
In conventie en in reconventie:
Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
Veroordeelt Woningbedrijf Velsen om tegen behoorlijk bewijs van kwij-ting aan [eiser], respectievelijk een door [eiser] aan te wijzen verzekeraar, te betalen €45.000,00, te ver-meerderen met de wette-lijke rente berekend vanaf 1 januari 2006 tot aan de dag der alge-hele voldoening.
In reconventie:
Veroordeelt [eiser] om tegen behoorlijk bewijs van kwij-ting aan Woningbedrijf Velsen te betalen €17.553,10, te ver-meerderen met de wette-lijke rente vanaf 14 juni 2006 tot aan de dag der alge-hele voldoening.
In conventie en in reconventie:
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voor-raad.
Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.