ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7809

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
323558 CV EXPL 06-9699
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag na langdurig dienstverband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een arbeidsconflict tussen eiser, die na een dienstverband van meer dan 30 jaar bij Corus Staals B.V. werd ontslagen, en zijn werkgever. Eiser, die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, heeft de werkgever aangeklaagd wegens kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft op 31 januari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser was sinds 1974 in dienst bij Corus en had in 1999 een nekhernia opgelopen na een incident op de werkvloer. Ondanks zijn arbeidsongeschiktheid heeft Corus hem in 2005 ontslagen, wat eiser als onredelijk beschouwt. Hij vordert een schadevergoeding van € 97.937,36 bruto, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter oordeelt dat bij de beoordeling van kennelijk onredelijk ontslag niet alleen de leeftijd en anciënniteit van de werknemer in aanmerking moeten worden genomen, maar ook de omstandigheden van het geval. De rechter concludeert dat er geen verwijtbaarheid aan de zijde van Corus is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg was van zijn werkzaamheden. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 323558/ CV EXPL 06-9699
datum uitspraak: 31 januari 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. M.C. Zaal
tegen
de besloten vennootschap CORUS STAAL B.V.
te Velsen-Noord
gedaagde partij
hierna te noemen Corus
gemachtigde mr. J.P.P. Houtschilt
De procedure
[eiser] heeft Corus gedagvaard op 19 september 2006. Corus heeft schriftelijk geantwoord.
Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, heeft [eiser] schriftelijk op het antwoord gereageerd, waarna Corus nog een schriftelijke reactie heeft gegeven.
De feiten
1. [eiser], thans 49 jaar oud, is op 23 september 1974 bij Corus in dienst getreden. Corus heeft [eiser] in 1984 tewerkgesteld in de Oxystaalfabriek van Corus. Vanaf 1 mei 1994 is [eiser] de functie van Procesrekenaar gaan bekleden tegen een salaris van (laatstelijk) € 3.275,06 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2. In augustus 1999 heeft op de werkvloer een incident plaatsgevonden, waarbij [eiser] in een schrikreactie een plotselinge beweging met de nek heeft gemaakt. Op 20 oktober 1999 heeft [eiser] zich arbeidsongeschikt gemeld. Een neuroloog heeft bij [eiser] een nekhernia vastgesteld.
3. Op 13 maart 2000 heeft [eiser] Corus aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het incident in augustus 1999 geleden schade.
4. Het UWV heeft [eiser] vanaf 20 oktober 2000 volledig arbeidsongeschikt verklaard.
5. Na herkeuring is de arbeidsongeschiktheid van [eiser] vastgesteld op 45-55%.
6. Naast een WAO-uitkering van (laatstelijk) € 851,73 bruto per maand, ontving [eiser] van Corus het resterend loon en een aanvulling op de WAO-uitkering, respectievelijk ten bedrage van € 1.679,31 en € 501,42 bruto per maand.
7. Vanaf december 2001 is [eiser] administratieve werkzaamheden gaan verrichten voor de afdeling Opleidingen binnen de Oxystaalfabriek.
8. Op 31 januari 2002 heeft het door Corus ingeschakelde expertisebureau Andriessen & Geurst aan [eiser] medegedeeld dat niet is gebleken van een oorzakelijk verband tussen de bij [eiser] geconstateerde nekhernia en het incident in augustus 1999. In 2005 heeft [eiser], nadat opnieuw een medische expertise had plaatsgevonden met betrekking tot de (oorzaak van) zijn nekhernia, zijn schadeclaim jegens Corus ingetrokken.
9. Op 9 september 2003 is [eiser] op het terrein van Corus in een greppel gestapt, waarbij hij een kwetsuur aan een enkel heeft opgelopen. [eiser] heeft Corus aansprakelijk gesteld voor de door hem ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade.
10. Op 28 februari 2005 heeft Corus [eiser] medegedeeld dat de werkzaamheden die [eiser] bij de afdeling Opleidingen verrichtte, per 1 juni 2005 zouden komen te vervallen.
11. In augustus 2005 heeft Corus bij het CWI een ontslagvergunning voor [eiser] aangevraagd.
12. In haar advies van 18 oktober 2005 aan het CWI heeft het UWV onder meer het volgende geconcludeerd:
“Er zijn op dit moment geen functies vacant die belanghebbende zou kunnen verrichten. Ons inziens hebben er tevens voldoende reïntegratie activiteiten en pogingen om te komen tot activiteiten plaatsgevonden”
13. Op 24 november 2005 heeft het CWI Corus toestemming verleend tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiser].
14. Corus heeft op 28 november 2005 de arbeidsovereenkomst met Corus opgezegd tegen 1 mei 2006. [eiser] ontvangt vanaf 1 juni 2006, naast zijn WAO-uitkering, een gedeeltelijke WW-uitkering.
15. Corus heeft aan [eiser] een bedrag van € 51.841,67 bruto voldaan als gekapitaliseerde aanvulling op de WAO-uitkering vanaf 1 juni 2006 tot de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.
De vordering
[eiser] vordert (samengevat) veroordeling van Corus tot betaling van € 97.937,36 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente, en van de proceskosten. [eiser] stelt daartoe het volgende.
Er is sprake van een kennelijk onredelijk ontslag. Het mag dan zo zijn dat op grond van de medische expertises niet onomstotelijk is gebleken van een oorzakelijk verband tussen het werk van [eiser] en zijn arbeidsongeschiktheid, vast staat wel dat [eiser], na ruim 30 jaar zware lichamelijke arbeid, ten gevolge van een ongeval op de werkplek gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt. Voor toekenning van een vergoeding wegens kennelijke onredelijkheid van het ontslag is volgens de Hoge Raad niet bepalend of de werknemer arbeidsongeschikt is geworden doordat hij het werk zo lang heeft gedaan, maar volstaat dat de werknemer arbeidsongeschikt is geworden, nadat hij het werk zo lang heeft gedaan. Het had derhalve voor de hand gelegen dat Corus [eiser], gelet op diens lange dienstverband, een afvloeiingsregeling had aangeboden. Corus heeft [eiser] echter zonder enige vergoeding op straat gezet.
Daarbij komt dat Corus geen noemenswaardige inspanningen heeft verricht om [eiser] in een andere, passende functie te werk te stellen. Corus heeft [eiser] slechts een paar maal een alternatieve functie aangeboden, terwijl [eiser] zelf 28 maal naar een andere functie heeft gesolliciteerd. Corus heeft [eiser] aangeboden deel te nemen aan het zogenaamde EVC-traject, om te beoordelen of [eiser] op grond van zijn ervaring wellicht geschikt zou zijn voor een functie waarvoor hij de benodigde papieren mist. Corus heeft dit aanbod echter om onverklaarbare redenen ingetrokken.
Mede gezien de geringe kansen van [eiser] op de arbeidsmarkt, maakt dit het ontslag kennelijk onredelijk. [eiser] maakt derhalve aanspraak op een schadevergoeding.
De uitkering van € 51.841,67 kan niet als passende schadevergoeding worden aangemerkt, nu Corus daarmee slechts de op haar rustende verplichting tot periodieke aanvulling van de WAO-uitkering heeft afgekocht.
Bij de berekening van de hoogte van de vergoeding moet aansluiting worden gezocht bij de kantonrechtersformule. Het gevorderde bedrag is gebaseerd op de resterende loonwaarde van € 1.679,31, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, maal het aantal gewogen dienstjaren van 36. Er is, gelet op de omstandigheden van het geval, aanleiding voor toepassing van de correctiefactor C = 1,5.
Het verweer
Corus betwist de vordering. Zij voert daartoe het volgende aan.
De conclusie die [eiser] trekt uit het door hem aangehaalde arrest van de Hoge Raad, is niet correct. Uit dit arrest volgt niet zonder meer dat de enkele duur van het dienstverband, ongeacht het bestaan van een causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid en het werk, het ontslag kennelijk onredelijk doet zijn. Met betrekking tot de kennelijke onredelijkheid van het ontslag rust de stel- en bewijsplicht op de werknemer. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat tussen de werkzaamheden die hij voor Corus heeft verricht, en zijn arbeidsongeschiktheid causaal verband bestaat. Het werk van [eiser] kan niet als fysiek zwaar worden aangemerkt. Een procesrekenaar doet voornamelijk zittend werk vanachter een beeldscherm. Fysieke werkzaamheden komen slechts incidenteel voor en behoren niet tot de dagelijkse werkzaamheden. Dat het incident in augustus 1999 geleid heeft tot de arbeidsongeschiktheid van [eiser], is niet gebleken. Het incident in september 2003 staat evenmin in verband met de arbeidsongeschiktheid van [eiser].
Corus heeft zich voldoende ingespannen om [eiser] te aan een andere, passende functie te helpen. De functie op de afdeling Opleidingen is speciaal voor [eiser] gecreëerd. Dat dit geen permanente functie was, wist [eiser] van meet af aan. Vanaf oktober 2003 heeft de afdeling Bemiddeling van Corus veelvuldig gesprekken met [eiser] gevoerd. Daarbij is [eiser] er diverse malen op gewezen dat het werk op de afdeling Opleidingen zou komen te vervallen. Corus heeft [eiser] drie maal een andere functie aangeboden. Dit heeft echter niet tot plaatsing geleid, omdat [eiser] het aanbod niet wilde accepteren of omdat hij onvoldoende blijk gaf van motivatie. Corus heeft [eiser] niet aangeboden het EVC-traject te gaan volgen, maar het slechts als optie aan de orde gesteld en ervan afgezien omdat het voor [eiser] geen toegevoegde waarde had.
De beëindiging van het dienstverband heeft geen inkomensachteruitgang voor [eiser] tot gevolg. Corus heeft [eiser] voldoende financiële compensatie geboden. Het bedrag dat Corus bij het einde van het dienstverband aan [eiser] als gekapitaliseerde aanvulling heeft betaald, zorgt ervoor dat [eiser] tot de pensioengerechtigde leeftijd 85% van zijn inkomensniveau behoudt. Daarbij heeft Corus een WAO-gatverzekering voor [eiser] getroffen en wordt de pensioenopbouw van [eiser] voortgezet door middel van premievrije deelneming. Het ontslag is dan ook niet kennelijk onredelijk.
Als subsidiair verweer voert Corus nog het volgende aan. Voor toepassing van de correctiefactor C = 1,5 is geen aanleiding, nu Corus aan haar reïntegratieverplichtingen jegens [eiser] heeft voldaan en hem voldoende financiële compensatie heeft geboden. Indien aan [eiser] een schadevergoeding toekomt, dient daarop in ieder geval het door Corus aan [eiser] betaalde bedrag in mindering te strekken.
De beoordeling van het geschil
Er is geen aanleiding om [eiser] in de gelegenheid te stellen om op de door Corus bij conclusie van dupliek overgelegde producties te reageren. Deze producties zijn immers niet bepalend voor de uitkomst van de procedure.
De vraag of tussen de arbeidsongeschiktheid van [eiser] en zijn werkzaamheden causaal verband bestaat, kan in het midden blijven, nu [eiser] zich op het standpunt heeft gesteld dat de beantwoording van die vraag niet bepalend is voor de kennelijke onredelijkheid van het aan hem gegeven ontslag. Volgens [eiser] volgt de kennelijke onredelijkheid van dat ontslag immers uit het enkele feit, dat Corus hem heeft ontslagen, nadat hij zo lang voor Corus had gewerkt.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn betoog, omdat het arrest van de Hoge Raad waar hij zich op beroept (het zogenaamde Boulidamarrest, JAR 1999/149), deze conclusie niet rechtvaardigt. Zoals ook blijkt uit het latere arrest van de Hoge Raad van 7 december 1999 (Stichting Thuiszorg Midden-Limburg, «JAR» 2000/29), dient immers bij de beantwoording van de vraag of het ontslag als kennelijk onredelijk dient te worden aangemerkt, niet slechts van de leeftijd en anciënniteit van de werknemer te worden uitgegaan, maar moeten ook de omstandigheden van het geval worden meegewogen, waarbij van zwaarwegend belang is of de werkgever een verwijt valt te maken. Daarbij rust de stelplicht en de bewijslast op de werknemer.
Nu [eiser] het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid als zodanig niet toeschrijft aan de aard en de inhoud van zijn werk – hij stelt weliswaar dat hij fysiek zwaar werk heeft verricht, maar betoogt niet dat dit de oorzaak van zijn arbeidsongeschiktheid is – kan alleen uit de door Corus verrichte inspanningen om [eiser] aan passend werk te helpen, een eventuele verwijtbaarheid worden afgeleid. Het had, gelet op het gemotiveerde verweer van Corus op dit punt, op de weg van [eiser] gelegen om zijn stellingen met concrete feiten te onderbouwen. Zo had hij dienen aan te geven voor welke andere functies bij Corus hij in aanmerking had kunnen komen, op welke functies hij heeft gesolliciteerd en of en zo ja, op welke wijze hij bij Corus heeft geprotesteerd tegen de beslissing van Corus om hem niet het EVC-traject te laten volgen. Nu [eiser] dit niet heeft gedaan, heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht en dient aan het (in algemene termen gestelde) bewijsaanbod van [eiser] te worden voorbij gegaan.
Uit het voorgaande blijkt dat van verwijtbaarheid aan de zijde van Corus niet is gebleken. Daarbij is tevens van belang dat Corus voor [eiser] voorzieningen heeft getroffen in de vorm van een uitkering ineens als gekapitaliseerde aanvulling op de WAO-uitkering, een WAO-gatverzekering en een doorlopende, premievrije pensioenopbouw. Deze voorzieningen kunnen naar het oordeel van de kantonrechter als een adequate compensatie voor het verlies van de arbeidsplaats van [eiser] kunnen worden beschouwd, zodat ook daarom het ontslag niet als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] een valide grondslag ontbeert, zodat deze zal worden afgewezen.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Corus tot en met vandaag worden begroot op € 1.200,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.