ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ8097

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-12252
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ambtenaar inzake functieplaatsing gemeente Beverwijk

Op 23 januari 2007 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak van een ambtenaar die verzocht om een voorlopige voorziening. De ambtenaar, die sinds 1970 werkzaam is bij de gemeente Beverwijk, was arbeidsongeschikt geraakt en had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de gemeente om hem in een andere functie te plaatsen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de ambtenaar tegen die van de gemeente. De gemeente stelde dat het terugplaatsen van de ambtenaar in zijn oude functie een ingrijpende operatie zou zijn, aangezien de taken van zijn functie inmiddels waren verdeeld over meerdere personen. De voorzieningenrechter concludeert dat de ambtenaar in een reële functie is geplaatst en dat de gemeente geen ingrijpende maatregelen hoeft te treffen. Het verzoek van de ambtenaar om in zijn oude functie te worden geplaatst wordt afgewezen, omdat de belangen van de gemeente zwaarder wegen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende basis is voor de vordering van de ambtenaar om de besluiten van de gemeente te schorsen, en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 12252 AW
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2007
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Jaab, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij per 29 mei 2006 zal worden ingezet als beleidsadviseur voor het project rationalisatie bedrijfsvoering.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 mei 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft verweerder verzoeker (nogmaals) meegedeeld dat hij zal worden ingezet als beleidsadviseur en wel per 30 oktober 2006.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 23 november 2006 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 december 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 januari 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, met bijstand van mr. J. Jaab voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F.A. Dankbaar voornoemd. Voor verweerder was eveneens aanwezig drs. F.J.M. Claessen, adjunct-gemeentesecretaris en werkzaam bij de gemeente Beverwijk.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Anders dan verweerder ziet de voorzieningenrechter wel een bij verzoeker aanwezig spoedeisend belang, hierin bestaand snel een voorlopig oordeel te hebben over de toelaatbaarheid van verweerders handelen.
2.3 Verzoeker heeft verzocht de besluiten van 16 mei 2006 en 26 oktober 2006, waarbij is besloten verzoeker niet meer te laten terugkeren naar zijn eigen functie als [functienaam], te schorsen. Verzoeker heeft verder verzocht verweerder te verplichten hem onmiddellijk en onvoorwaardelijk in zijn eigen functie te werk te stellen.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.5 Verzoeker is sedert 1970 werkzaam bij de gemeente Beverwijk. Hij is bij besluit van 1 augustus 2003 definitief geplaatst in de functie van [functienaam] (rasterfunctie beleidsadviseur) op de afdeling stadszaken. Verzoeker is 15 december 2003 arbeidsongeschikt geraakt ten gevolge van een burn-out.
2.6 Vanaf 1 mei 2005 is verzoeker voor 27 uur per week gedetacheerd bij [organisatienaam], in de functie van projectleider. De detachering is voortijdig beëindigd, per 1 mei 2006.
2.7 Hiervoor en daarna hebben gesprekken plaats gevonden over de terugkeer van verzoeker naar de gemeente. Dat leidt tot het besluit van 16 mei 2006, waarin verweerder verzoeker meedeelt dat een functie van [functienaam] bij Stadszaken niet vacant is, maar dat hij met ingang van 29 mei 2006 zal worden ingezet als beleidsadviseur voor het project [projectnaam]. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, met als kern dat hij zijn oude functie terugeist.
2.8 Vervolgens zijn er opnieuw gesprekken tussen partijen gevoerd en vindt mediation plaats, zonder dat dit tot resultaat leidt.
2.9 Verweerder herhaalt vervolgens bij brief van 26 oktober 2006 het aanbod om als beleidsadviseur te worden ingezet. Verzoeker heeft zich daarvoor op de afgesproken datum, 30 oktober 2006, bij zijn leidinggevende gemeld. Volgens verzoeker werd hij daarop van werk vrijgesteld en is hem een ontslagvergoeding van ? 145.000 in het vooruitzicht gesteld bij (eervol) ontslag per 1 december 2006. Verzoeker is hiermee niet akkoord gegaan. Daarop heeft verweerder verzoeker te kennen gegeven dat hij het werk als beleidsadviseur diende te hervatten. Verzoeker heeft hieraan - zij het onder protest - gehoor gegeven.
2.10 Verzoeker heeft ook tegen het besluit van 26 oktober 2006 bezwaar gemaakt.
2.11 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verzoeker opgedragen werkzaamheden als passend moeten worden aangemerkt. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat het functieboek wel de beleidsadviseur als functie kent, maar niet de [functienaam].
2.12 Hoewel het opmerkelijk is dat verweerder, zelfs nadat een hoorzitting heeft plaatsgevonden nog geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de juridische grondslag van zijn besluit, acht de voorzieningenrechter het het meest aannemelijk dat verweerder die uiteindelijk zal vinden in artikel 15:1:10, lid 1 CAR-UWO en de voorzieningenrechter zal dit dan ook als uitgangspunt nemen.
2.13 Het eerste lid van dit artikel luidt:
"De ambtenaar is verplicht - nadat hij is gehoord - een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen."
2.14 Met betrekking tot "het belang van de dienst" heeft verweerder naar voren gebracht dat, nadat verzoeker in december 2003 arbeidsongeschikt werd de taken van verzoeker over meerdere personen zijn verdeeld en zijn verdeeld gebleven ook nadat verzoeker is gedetacheerd en deel zijn gaan uitmaken van de functie van verschillende personen. Het terughalen van die taken is volgens verweerder een ingrijpende operatie en zal de nodige tijd vergen.
2.15 Verzoeker erkent dat hij op een bestaande functie is geplaatst, maar is van mening dat die niet is toegesneden op zijn capaciteiten en dat de werkzaamheden die hem tot nu toe zijn opgedragen niet het niveau hebben dat hoort bij het niveau van die functie.
2.16 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.17 Feitelijk acht de voorzieningenrechter namens verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de verschillende taken die tezamen de functie [functienaam] vormen reeds geruime tijd onderdeel zijn gaan uitmaken van de functie van verschillende personen. Verzoeker heeft dit niet bestreden. Begrijpelijk is eveneens het standpunt van verweerder dat het terughalen van die taken en er weer één functie van maken een ingrijpende operatie is. Op basis hiervan kan niet op voorhand gezegd worden dat verweerders keuze om gerealiseerde wijzigingen niet ongedaan te maken geen dienstbelang kan opleveren.
2.18 Van belang is voorts dat verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geplaatst in een reële functie op gelijk niveau waarop hij eerder werkzaam was. Hoewel verzoeker alleszins begrijpelijke bezwaren heeft kenbaar gemaakt met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden, moet worden vastgesteld dat verzoeker nog slechts zeer kort in de nieuwe functie werkzaam is geweest. Hetgeen namens verweerder ter zitting onweersproken is betoogd met betrekking tot de invulling door verzoeker van de nieuwe functie zoals verweerder die voor ogen staat - niet slechts een technische invulling, maar gebruik maken van de kennis en het inzicht van verzoeker omtrent het functioneren van mensen in een organisatie en de belangen van een organisatie - heeft bij de voorzieningenrechter vooralsnog voldoende steun gegeven voor de conclusie dat de nieuwe functie gelet op de persoonlijkheid van verzoeker, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen. Deze conclusie zou wellicht anders kunnen worden wanneer blijkt dat de aan verzoeker opgedragen taken min of meer als een wassen neus zouden moeten worden aangemerkt.
2.19 Voor de vordering van verzoeker om de besluiten van 16 mei en 26 oktober 2006 te schorsen ziet de voorzieningenrechter onvoldoende basis, want dat zou slechts tot gevolg hebben dat verzoeker zou gaan "zweven", zoals dat in de jurisprudentie wordt genoemd, hetgeen hier betekent dat verzoeker geen feitelijke functie vervult. Gelet op de omstandigheid dat blijkens de jurisprudentie slechts gedurende beperkte tijd toelaatbaar is dat die onduidelijkheid bestaat en die bij verzoeker reeds sedert mei 2006 aanwezig is, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond dit verzoek toe te wijzen.
2.20 Dit zou slechts anders zijn wanneer daaraan gekoppeld zou worden dat verzoeker wordt geplaatst in zijn vroegere functie van [functienaam]. Bij de beantwoording van de vraag of daartoe door de voorzieningenrechter opdracht moet worden gegeven dient de voorzieningenrechter de diverse belangen tegen elkaar af te wegen. In dit verband is het volgende van belang.
2.21 In het kader van de belangenafweging acht de voorzieningenrechter van betekenis dat wanneer voorrang gegeven zou worden aan het belang van verzoeker, verweerder een niet geringe wijziging moet aanbrengen in zijn op dit punt bestendigde organisatie met gevolgen voor meerdere personen, met het risico dat wanneer verzoeker in de bodemzaak in het ongelijk zou worden gesteld dit weer teruggedraaid zou moeten worden. Aan de andere kant stelt de voorzieningenrechter vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat verzoeker geplaatst is in een reële functie met reële taken. Vooralsnog is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitoefening van de nieuwe functie redelijkerwijs niet van verzoeker kan worden gevergd, hoewel het begrijpelijk is dat verzoeker zeer gehecht is aan zijn vroegere functie van [functienaam]. Mocht verzoeker in het gelijk worden gesteld in de bodemzaak kan alsnog plaatsing in zijn oude functie gerealiseerd worden. Alles tegen elkaar afwegend leidt dit tot het oordeel dat het belang van verweerder zwaarder moet wegen dan dat van verzoeker, zodat er aanleiding is het verzoek af te wijzen.
2.22 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 23 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.