ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ8231

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/630778-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. De Vries-van den Heuvel
  • mrs. Van Dijk
  • Koolen-Zwijnenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opening van postzendingen en invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 18 januari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betreft het invoeren van in totaal ongeveer 923 gram cocaïne in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 29 maart 2006, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van onrechtmatige opening van een postzending, omdat voor het openen van de envelop een bevel van de rechter-commissaris vereist was volgens artikel 26 van de Douanewet. Ondanks deze onrechtmatigheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, aangezien niet is gebleken dat hij als afzender of geadresseerde van de zendingen kan worden beschouwd.

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat het bewijs, ondanks de onrechtmatige opening, niet uitgesloten kan worden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de cocaïnehandel, evenals zijn eerdere veroordelingen in Spanje voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 18 januari 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 januari 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem, te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven, in dier voege dat:
primair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2004 tot en met 29 maart 2006 te Schiphol en/of te Assendelft, gemeente Zaanstad, en/of te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
- (ongeveer) 323 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of
- (ongeveer) 350 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of
- (ongeveer) 250 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine,
(in totaal ongeveer 923 gram van een materiaal bevattende cocaine), (telkens) zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2004 tot en met 29 maart 2006 te Schiphol en/of te Assendelft, gemeente Zaanstad, en/of Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- (ongeveer) 323 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk vanuit Venezuela, althans Zuid-Amerika, een pakket met de daarin voornoemde hoeveelheid cocaine laten verzenden en/of laten bezorgen aan/naar [geadresseeerde], [adres], Holland en/of
- (ongeveer) 350 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk vanuit Venezuela, althans Zuid-Amerika, een pakket met de daarin voornoemde hoeveelheid cocaine laten verzenden en/of laten bezorgen aan/naar [geadresseerde], [adres], Holland, en/of
- (ongeveer) 250 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk vanuit Brazilië, althans Zuid-Amerika, een pakket met de daarin voornoemde hoeveelheid cocaine laten verzenden en/of laten bezorgen aan/naar [geadresseerde], [adres], Nederland,
althans zijn, verdachtes, adres en/of het adres van zijn, verdachtes, mededader(s) en/of het/dat adres van [geadresseerde] aan een of meer personen (in Venezuela en/of Brazilië) verstrekt, teneinde een of meer pakketten met daarin een hoeveelheid (in totaal 923 gram) cocaine te kunnen ontvangen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
3.1 Onrechtmatig verkregen bewijs?
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat het voorhanden bewijsmateriaal - meer in het bijzonder de cocaïne - onrechtmatig is verkregen. Hij heeft daartoe gesteld dat - zakelijk weergegeven - sprake is van een vormverzuim in de zin van art. 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat voor het openen van de drie onderhavige postzendingen geen bevel van de rechter-commissaris in deze rechtbank is afgegeven zoals voorgeschreven in artikel 26 van de Douanewet. De in de postzendingen aangetroffen cocaïne dient dan ook te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
In het onderhavig strafdossier zijn drie postzendingen onderzocht, nader te noemen: zaak I, II en III.
Met betrekking tot zaak I is in het proces-verbaal van bevindingen door de douaneambtenaren [verbalisanten], tevens buitengewoon opsporingsambtenaren, gerelateerd dat de geopende zending een pakket betrof dat was geadresseerd aan [geadresseerde], [adres]. De zending was verstuurd vanuit Venezuela door afzender [afzender], CI 80 090015, [adres]. In dit proces-verbaal wordt de zending als pakket omschreven en aan dit proces-verbaal is een fotokopie gehecht van een Douaneverklaring (customs declaration), waarop in het Spaans vermeld staat dat de zending een gewicht heeft van 1.330 gram en twee boeken bevat. Deze zending is door verbalisant [verbalisant] gecontroleerd met behulp van een röntgenapparaat, waarbij zij een beeld zag van een onregelmatige structuur. Na het openen van de buitenverpakking trof verbalisant [verbalisant] twee kinderboeken, een krant, papierwerk en een sjabloon aan. Bij onderzoek van de kinderboeken trof zij een witachtige substantie aan, die zij heeft bemonsterd en getest met de van rijkswege verstrekte M.M.C. test. Verbalisanten zagen dat het reagens een positieve kleurreactie gaf, waardoor bij verbalisanten het vermoeden ontstond dat de geteste substantie een cocaïneachtige stof bevat.
Met betrekking tot zaak II is in het proces-verbaal van bevindingen door bovengenoemde douaneambtenaren gerelateerd dat de geopende zending een pakket betrof dat was geadresseerd aan [afzender], [adres]. De zending was verstuurd vanuit Venezuela door afzender [afzender], CI 6123804, [adres].
In dit proces-verbaal wordt de zending als pakket omschreven en aan dit proces-verbaal is een fotokopie gehecht van een Douaneverklaring (customs declaration), waarop vermeld staat dat de zending een gewicht heeft van 1.380 gram. Deze zending is door verbalisant [verbalisant] gecontroleerd met behulp van een röntgenapparaat, waarbij zij een beeld zag van een onregelmatige structuur. Na het openen van de buitenverpakking trof verbalisant [verbalisant] twee kinderboeken, een krant en divers papierwerk aan. Bij onderzoek van de kinderboeken trof zij een witachtige substantie aan, die zij heeft bemonsterd en getest met de van rijkswege verstrekte M.M.C. test. Verbalisanten zagen dat het reagens een positieve kleurreactie gaf, waardoor bij verbalisanten het vermoeden ontstond dat de geteste substantie een cocaïneachtige stof bevat.
Met betrekking tot zaak III is in het proces-verbaal van bevindingen door de douaneambtenaren [verbalisanten], tevens buitengewoon opsporingsambtenaren, gerelateerd dat de geopende zending een envelop betrof die was geadresseerd aan [afzender], [adres]. De zending was verstuurd vanuit Brazilië door afzender [afzender], [adres] te Brazilië. Deze zending is door verbalisant [verbalisant] gecontroleerd met behulp van een röntgenapparaat, waarbij hij zag dat de envelop een afwijkende inhoud had. Na het openen van de buitenverpakking trof verbalisant [verbalisant] een witte envelop aan, hierin zat een krant met daartussen carbonpapier gevouwen, waarin zich een plastic plakaat bevond met een witachtig poeder. Bij controle van het plastic plakje zag verbalisant [verbalisant] een witachtige substantie, die hij heeft bemonsterd en getest met de van rijkswege verstrekte M.M.C. test. Verbalisanten zagen dat het reagens een positieve kleurreactie gaf, waardoor bij verbalisanten het vermoeden ontstond dat de geteste substantie een cocaïneachtige stof bevat.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de zendingen in zaak I en II, in samenhang met de vermelding van een pakketnummer en het gewicht kon en mocht verbalisant [verbalisant] menen dat, zoals vervolgens ook is gebleken, de zendingen in deze zaken uitsluitend postpakketten betroffen en niet of niet tevens brieven, zodat zij ingevolge artikel 12 van de Douanewet gerechtigd was de betreffende pakketten te openen en niet gehouden was om op grond van artikel 26 van de Douanewet een bevel daartoe van de rechter-commissaris af te wachten.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de zending in zaak III in samenhang met de vermelding dat het een envelop betrof kon en mocht verbalisant [verbalisant] niet menen dat deze zending (louter) een postpakket betrof, maar moest hij er rekening mee houden dat het om een brief ging, zodat hij ingevolge artikel 26 van de Douanewet niet gerechtigd was de betreffende envelop te openen zonder een bevel daartoe van de rechter-commissaris. Derhalve is er in het geval van zaak III sprake van het onrechtmatig openen van de postzending.
Hiernaast geldt voor de drie onderhavige zaken dat naar het oordeel van de rechtbank, indien en voor zover sprake is geweest van het onrechtmatig openen van de postzendingen, de verdachte hierdoor niet in zijn belangen is geschaad nu niet is gebleken dat hij als afzender of als geadresseerde van deze zendingen was te beschouwen. Op grond van het vorenoverwogene kan het verweer van de raadsman niet leiden tot bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot zaak III is de rechtbank overigens van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs aanwezig is voor het medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne, omdat in deze zaak - anders dan in de zaken I en II - na de inbeslagname geen gecontroleerde doorlevering heeft plaatsgevonden en uit de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij enkel zijn adres aan een derde heeft doorgegeven om voor hem postzendingen te ontvangen, en uit de overige bewijsmiddelen niet of niet zonder meer kan volgen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne of van verder vervoer van in Nederland gebrachte cocaïne. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder primair tenlastegelegde derde gedachtestreepje.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat:
primair:
hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 29 maart 2006 te Schiphol en te Assendelft, gemeente Zaanstad, en te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht:
- 323 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 350 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
telkens zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en van de overige beslissing
6.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door de Reclassering Nederland en met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- verbeurdverklaring van twee boeken.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het samen met een ander of anderen invoeren van cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was bestemd voor de verdere verspreiding en handel. Verdachte heeft zijn adres en dat van een buurman aan de organisatie die zich bezighoudt met de invoer van cocaïne gegeven en heeft daardoor een belangrijke bijdrage geleverd aan de instandhouding van de markt voor cocaïne in Europa, in het bijzonder Nederland. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijk en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee veelal gepaard gaande criminaliteit door verslaafden. Bovendien heeft cocaïne een verloederende werking op de maatschappij. Verdachte heeft zich laten leiden door winstbejag ten koste van anderen.
Voorts houdt de rechtbank er ten nadele van verdachte rekening mee dat hij reeds eerder in Spanje tot een gevangenisstraf van twaalf jaar is veroordeeld in verband een soortgelijk feit, welke straf hij deels in Nederland heeft uitgezeten.
Uit hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt dat de reclassering ondanks een opdracht tot het opstellen van en rapportage door de officier van justitie daaraan niet is toegekomen. Verdachte heeft aangegeven behoefte te hebben aan toezicht van de reclassering; hij acht de kans van slagen van een dergelijk toezicht het hoogst als dit in een verplicht kader plaatsvindt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gelet op de problemen die hij ondervindt op het gebied van wonen, werken en financiën erbij gebaat is dat hij na zijn detentie onder reclasseringstoezicht komt te staan. Om deze reden zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zijn en zal daaraan naast de gebruikelijke proeftijd verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde worden verbonden.
Gelet op de rol van verdachte bij de invoer van de cocaïne en zijn justitiële documentatie is een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Deze zal evenwel korter zijn dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie tot bewezenverklaring van de betrokkenheid van verdachte bij twee in plaats van drie cocaïnetransporten is gekomen.
6.3 Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: twee boeken, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen is begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47.
Opiumwet: 2 en 10
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.2 van dit vonnis vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, althans de reclassering waaronder de toekomstige woonplaats van verdachte valt, zolang die instelling dit nodig acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
– 2.00 STK Boeken.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. De Vries-van den Heuvel, voorzitter,
mrs. Van Dijk en Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2007.