ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ8530

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-12088
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot buiten behandelingstelling aanvraag uitkering WWB

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 12 januari 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had op 11 september 2006 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem op 8 november 2006 buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker niet de gevraagde gegevens had verstrekt over een bankrekeningnummer dat op de acceptgiro's van zijn zorgverzekeraar stond vermeld. Verzoeker betwistte dat het bankrekeningnummer van hem was en stelde dat hij geen idee had van wie het rekeningnummer was. Tijdens de zitting op 9 januari 2007 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende bewijs had geleverd dat het bankrekeningnummer niet van hem was en dat het college van burgemeester en wethouders de aanvraag niet op deze grond buiten behandeling had mogen stellen. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 8 november 2006 en droeg het college op om de aanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen binnen vijf werkdagen na de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,-- en moest het griffierecht van € 38,-- vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 12088
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 januari 2007
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Sprakel, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder besloten de aanvraag van verzoeker van 11 september 2006 om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) niet in behandeling te nemen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 november 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 december 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker vraagt verweerder op te dragen hem voor de duur van de bezwaarprocedure voorschotten te verstrekken.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 januari 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder is verschenen bij R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Op 11 september 2006 heeft verzoeker verweerder verzocht om toekenning van een uitkering ingevolge de WWB. Bij brief van 23 oktober 2006 heeft verweerder verzoeker bericht dat op de door hem overgelegde, op zijn naam gestelde, betalingsherinneringen van het Zilveren Kruis een bankrekeningnummer is vermeld dat bij verweerder onbekend is. Verweerder heeft verzoeker verzocht naam en adresgegevens van de houder van dit bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] en kopieën van de bankafschriften van deze rekening over de periode van 11 juni 2006 tot en met 11 september 2006 over te leggen. Verzoeker heeft hierop schriftelijk aangegeven dat hij niets weet van een andere rekening dan die welke hij aan verweerder heeft opgegeven en dat hij al 30 jaar dezelfde rekening heeft. Op 31 oktober 2006 heeft verweerder verzoeker een hersteltermijn geboden om voor 7 november 2006 de gevraagde gegevens te verstrekken. Verzoeker heeft in reactie hierop een kopie van de herstelverzuimbrief van verweerder met daarop een stempel van de Fortis bank en de mededeling "rekeningnummer onjuist" overgelegd. Bij besluit van 8 november 2006 heeft verweerder vervolgens de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat verzoeker niet heeft voldaan aan het verzoek om naam en adres van de houder van bankrekening [bankrekeningnummer] en kopiebankafschriften van bankrekening [bankrekeningnummer] over te leggen. In de onderliggende rapportage van 8 november 2006 van verweerder is vermeld dat uit onderzoek is gebleken dat het bedoelde bankrekeningnummer hoort bij [mevrouw A]. Zij woont in [woonplaats], ontvangt daar een WWB-uitkering en heeft samen met verzoeker een kind. Ook is in deze rapportage vermeld dat verweerder op 31 oktober 2006 heeft gesproken met een contactpersoon bij het Zilveren Kruis. Zij vertelde dat verzoeker zelf het bedoelde bankrekeningnummer heeft opgegeven en dat al voor langere tijd ziektekostenpremies via dit rekeningnummer worden betaald.
2.3 In bezwaar stelt verzoeker dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld en dat hij verschillende keren heeft aangegeven dat hij geen idee heeft van wie bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] is. In zijn verzoekschrift stelt verzoeker dat hem bij navraag is gebleken dat rekeningnummer [bankrekeningnummer] van [mevrouw A] is, met wie hij 18 jaar geleden een relatie heeft gehad. Verzoeker heeft geen enkel idee hoe dit rekeningnummer op de acceptgiro van de zorgverzekeraar is gekomen. De gemachtigde van verzoeker heeft [mevrouw A] in verband hiermee een brief geschreven, waar hij tot op heden geen antwoord op heeft ontvangen. Meer dan dat kan verzoeker niet doen. Verzoeker weerspreekt dat van het bedoelde rekeningnummer over langere perioden ziektekosten zijn betaald, als dit wel zo is, verbaast hem dit zeer. In elk geval is over het jaar 2006 niet betaald, zoals uit het dossier blijkt. Omdat de bankrekening niet op zijn naam staat, is het voor verzoeker ook niet mogelijk de door verweerder gevraagde bankafschriften over te leggen. Ter zitting heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij naar de Fortisbank is geweest met de vraag of ze konden zien aan wie het bankrekeningnummer toebehoort. De Fortisbank wilde deze vraag niet beantwoorden. Wel heeft de Fortisbank een stempel op de herstelverzuimbrief van verweerder gezet met daarbij de opmerking "rekeningnummer onjuist". Hiermee is bedoeld dat het rekeningnummer in elk geval niet aan verzoeker toebehoort. Ook is verzoeker langs geweest bij het Zilveren Kruis in Schalkwijk om opheldering te vragen over het rekeningnummer. Daar konden ze hem echter niet meedelen wie het rekeningnummer heeft opgegeven. Inmiddels heeft verzoeker wel het rekeningnummer bij het Zilveren Kruis laten veranderen. Via de Stadsbank van lening is verzoeker er achter gekomen dat het bankrekeningnummer van [mevrouw A] is. De medewerker van de Stadsbank wilde dit echter niet op papier zetten. Tot slot heeft verzoeker aangegeven dat hij, nadat hem duidelijk was dat het om het bankrekeningnummer van [mevrouw A] gaat, telefonisch contact met haar heeft opgenomen. Zij heeft aangegeven dat het bankrekeningnummer van haar is en dat verweerder haar kan bellen om dit na te gaan.
2.4 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat in het besluit van 8 november 2006 ten onrechte van 18 september 2006 als aanvraagdatum wordt uitgegaan. De aanvraagdatum is 11 september 2006. Voorts heeft de gemachtigde desgevraagd aangegeven dat verweerder voorafgaande aan het nemen van het besluit tot buiten behandeling stelling in zijn computersysteem heeft gezien dat het bankrekeningnummer op naam staat van [mevrouw A]. Hiermee staat voor verweerder echter niet vast dat het rekeningnummer ook nu nog op haar naam staat. [mevrouw A] ontvangt namelijk al geruime tijd geen uitkering meer van verweerder, zodat het oude informatie betreft. Voor verweerder is niet duidelijk op wiens naam het rekeningnummer nu staat. Om inhoudelijk te kunnen beoordelen of verzoeker recht heeft op een bijstandsuitkering is het nodig dat verweerder ziet op wiens naam de bankrekening staat en waarom de premies ziektekosten van verzoeker hiervan zijn betaald. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat verzoeker op 14 november 2006 opnieuw een aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een WWB-uitkering. Deze aanvraag is nog in behandeling en in dit kader is verzoeker een voorschot verstrekt van € 150,-. Dit betreft geen regulier voorschot, maar is verstrekt voor de kosten die verzoeker moet maken voor zijn vervoer naar Paswerk. Verzoeker is overigens voor een intake bij Paswerk geweest. Hem is een contract aangeboden om per 8 januari 2007 aan de slag te gaan. Hij heef dit contract echter niet getekend en is ook niet bij Paswerk verschenen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.5 Artikel 4:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen.
Blijkens de geschiedenis van de tot standkoming van artikel 4:5, eerste lid, Awb is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens zijn verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
2.6 Niet is in geschil dat verzoeker de door verweerder gevraagde gegevens, naam- en adresgegevens van de houder bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] en kopie bankafschriften van dit rekeningnummer, niet binnen de gestelde termijn heeft verstrekt. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat verweerder hierin in redelijkheid geen grond had mogen zien de aanvraag buiten behandeling te stellen. Zij overweegt daartoe het volgende.
2.7 Hoewel in de rapportage van verweerder van 8 november 2006 is opgenomen dat bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] toebehoort aan [mevrouw A], heeft verweerder dit standpunt ter zitting genuanceerd in die zin dat volgens oude gegevens dit rekeningnummer inderdaad tot [mevrouw A] behoort, maar dat onduidelijk is op wiens naam dit rekeningnummer nu staat. Hiervan uitgaande kon verweerder verzoeker vragen aan te geven of dit bankrekeningnummer [bankrekeningnummer], dat op de acceptgiro's van zijn zorgverzekeraar is vermeld, hem bekend is. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag is immers van belang om vast te kunnen stellen of dit rekeningnummer aan verzoeker toebehoort. Verzoeker heeft deze informatie verstrekt en aangegeven dat het bankrekeningnummer niet van hem is. In reactie op de herstelverzuimbrief van 23 oktober 2006 heeft verzoeker deze stelling onderbouwd door een kopie van verweerders brief met daarop een stempel van de Fortisbank en de mededeling "rekeningnummer onjuist" over te leggen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker hiermee voldoende gegevens heeft verstrekt om een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. De verklaring van verzoeker ter zitting, dat de medewerker van de Fortisbank met de stempel en de mededeling "rekeningnummer onjuist" heeft bedoeld aan te geven dat de bankrekening niet op verzoekers naam staat, komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor. Als verweerder op dit punt nog vragen had, had het op de weg van verweerder gelegen hiernaar bij de Fortisbank nader te informeren. In deze situatie, waarin verzoeker aannemelijk heeft gemaakt, althans een begin van bewijs heeft geleverd, dat dit rekeningnummer niet van hem is, is het voor verweerder voor het in behandeling nemen van de aanvraag niet nodig om ook te weten op wiens naam en adres die rekening dan wel staat. Verweerder kon de aanvraag derhalve niet op deze grond buiten behandeling stellen.
2.8 Daarnaast weegt voor de voorzieningenrechter mee dat artikel 4:5 Awb een discretionaire bevoegdheid betreft welke een belangenafweging veronderstelt. Niet is betwist dat verzoeker niet kan lezen en schrijven, hij lange tijd bij Paswerk in een beschermde werkomgeving heeft gewerkt en hij vervolgens een Wajong-uitkering heeft genoten. Deze omstandigheden hadden voor verweerder des te meer reden moeten zijn de aanvraag van verzoeker, na zijn mededeling dat het op de accepgiro's vermelde bankrekeningnummer niet van hem was en verweerders eigen constatering dat het rekeningnummer wellicht behoort tot [mevrouw A], inhoudelijk in behandeling te nemen en vervolgens meer duidelijkheid te verkrijgen over de situatie.
2.9 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 8 november 2006 geen stand zal houden.
2.10 Gelet op het hiervoor overwogene, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorziening toe te wijzen in die zin dat het besluit tot buiten behandelingstelling van 8 november 2006 wordt geschorst en verweerder wordt opgedragen de aanvraag van 11 september 2006 binnen vijf werkdagen na verzending van deze uitspraak alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen.
2.11 De voorzieningenrechter ziet thans geen aanleiding een verder gaande voorziening te treffen en verweerder op te dragen om voorschotten aan verzoeker te verstrekken. Hiertoe is redengevend dat ter zitting is gebleken dat rekeningnummer [bankrekeningnummer] hoogst waarschijnlijk nog toebehoort aan [mevrouw A], de ex-partner van verzoeker, waarmee hij samen een dochter heeft. Voorstelbaar is dat verweerder wellicht nog nader onderzoek wil doen naar de vraag waarom dit bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] op een aantal acceptgiro's van verzoeker is vermeld en naar een eventuele financiële verstrengeling van verzoeker met [mevrouw A]. Op de uitkomst hiervan wil de voorzieningenrechter niet vooruit lopen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat verzoeker per 8 januari 2006 een contract bij Paswerk aangeboden heeft gekregen en dat hem een voorschot is toegekend van € 150,- in verband met kosten voor vervoer naar Paswerk. Niet is gebleken dat het voor verzoeker niet mogelijk is dit contract te aanvaarden.
2.12 Gelet op het hiervoor overwogene is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van verzoeker welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand. Tevens dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 38,-- te vergoeden.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 schorst het besluit van 8 november 2006, waarin verweerder de aanvraag van 11 september 2006 buiten behandelingstelling heeft gesteld;
3.2 wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder de aanvraag van 11 september 2006 binnen een termijn van vijf werkdagen na verzending van deze uitspraak alsnog in behandeling neemt;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem aan hem dient te betalen;
3.4 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 38,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W van de Ven, voorzieningenrechter, en op 12 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Giling, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.