ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ8868

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324759 CV EXPL 06-10030
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 14 februari 2007 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen eiseres en Avenance Nederland B.V. Eiseres, die sinds 1980 in dienst was bij Avenance, vorderde schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. De zaak kwam aan het licht nadat Avenance haar arbeidsovereenkomst per 1 april 2006 had opgezegd, wat eiseres als onredelijk beschouwde, vooral omdat zij kort voor haar VUT-gerechtigde leeftijd zat. Eiseres stelde dat de gevolgen van het ontslag te zwaar waren in vergelijking met het belang van Avenance bij de opzegging. De kantonrechter oordeelde dat het inkomensverlies van eiseres relatief gering was en dat haar rechten op een VUT-uitkering door een nieuwe arbeidsovereenkomst met Avenance waren gewaarborgd. De rechter concludeerde dat Avenance voldoende inspanningen had geleverd om eiseres een passende functie aan te bieden, maar dat dit niet mogelijk was door het verlies van locaties aan concurrenten. De kantonrechter wees de vordering van eiseres af, omdat de gevolgen van het ontslag niet te ernstig waren in vergelijking met het belang van Avenance. Eiseres werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 324759/ CV EXPL 06-10030
datum uitspraak: 14 februari 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiseres]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiseres]
gemachtigde mr. S.C. Lap
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVENANCE NEDERLAND B.V.
te Haarlem
gedaagde partij
hierna te noemen Avenance
gemachtigde mr. C.E. Stratenus
De procedure
[eiseres] heeft Avenance gedagvaard op 21 september 2006. Avenance heeft schriftelijk geantwoord.
Bij tussenvonnis van 13 december 2006 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Deze is gehouden op 17 januari 2007. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is verhandeld.
De feiten
1. [eiseres], thans 59 jaar oud, is op 29 september 1980 bij (de rechtsvoorgangster van) Avenance in dienst getreden. [eiseres] was laatstelijk werkzaam in de functie van cateringmedewerker B, op de locatie Aluminium Delfzijl (hierna: Aldel), tegen een salaris van € 1.266,13 bruto per maand, exclusief emolumenten, bij een gemiddelde arbeidsduur van 28,18 uur per week.
2. Per 1 oktober 2005 is de locatie Aldel overgenomen door een concurrent van Avenance, Sodexho.
3. Ingevolge artikel 11 (Sociaal Statuut) van de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke cao voor de Contractcatering heeft Sodexho [eiseres] een arbeidsovereenkomst aangeboden. [eiseres] heeft het aanbod niet geaccepteerd.
4. Bij brief van 27 september 2005 heeft Avenance met toestemming van het CWI de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd tegen 1 april 2006.
5. Bij brief van van 2 oktober 2005 heeft [eiseres] Avenance verzocht om haar na 1 april 2006 nog een jaar in dienst te houden. Zij heeft daarbij onder meer het volgende opgemerkt:
“Het ontslag is voor mij extra zuur, omdat ik nog maar kort voor mijn VUT-gerechtigde leeftijd zit (precies een jaar na mijn ontslag op 1 april a.s.) […] Hierdoor verlies ik al mijn vut-aanspraken. [… ]
Ik ben daarbij bereid tot een eventuele aanpassing van mijn contracturen.”
6. Avenance heeft [eiseres] vanaf 1 oktober 2005 ingezet als regiomedewerkster in Groningen. Bij brief van 4 december 2005 heeft [eiseres] er bij Avenance op aangedrongen haar een nieuwe arbeidsovereenkomst in die functie aan te bieden tot 1 april 2007.
7. Bij brief van 6 oktober 2005 (de kantonrechter leest 6 december 2005) heeft Avenance aan [eiseres] doen weten haar geen arbeidsovereenkomst te kunnen aanbieden, onder andere omdat zij het contract in Groningen had verloren aan een concurrent.
8. Krachtens nieuwe cao-afspraken, geldend vanaf 1 april 2006, is het tijdstip waarop [eiseres] in aanmerking kan komen voor een VUT-uitkering vastgesteld op 1 oktober 2008.
9. Bij e-mail van 31 mei 2006 heeft B. Redeker van de Stichtingen Contractcatering aan [eiseres] medegedeeld dat zij alsnog voor een VUT-uitkering in aanmerking komt, indien zij binnen 12 maanden na 1 april 2006 weer een dienstverband in de contractcatering aangaat.
10. Per 1 december 2006 is [eiseres] wederom bij Avenance in dienst getreden in de functie van cateringmedewerker B tegen een salaris van € 802,90 bruto per maand bij een arbeidsduur van 20,00 per week. Voorts ontvangt [eiseres] een reiskostenvergoeding. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 1 oktober 2008.
De vordering
[eiseres] vordert, na haar vordering te hebben gewijzigd, (samengevat), verklaring voor recht dat de opzegging per 1 april 2006 als kennelijk onredelijk in de zin van artikel 67:681 BW dient te worden beschouwd en veroordeling van Avenance om aan [eiseres] te betalen ter zake van schadevergoeding € 4.800,-- bruto en € 5.290,-- netto.
[eiseres] stelt daartoe het volgende.
Er is sprake van een kennelijk onredelijk ontslag in de zin van artikel 7:681 lid 2 sub b BW, omdat de gevolgen van de opzegging voor [eiseres] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Avenance bij de opzegging. Avenance heeft zich onvoldoende ingespannen om elders in haar (grote) organisatie voor [eiseres] een gelijkwaardige functie te vinden. Ook heeft zij geen (financiële) voorzieningen getroffen om de gevolgen van het ontslag voor [eiseres] te verzachten. Zij dient [eiseres] de schade die zij ten gevolge van het ontslag heeft geleden, te vergoeden. Deze schade wordt als volgt berekend:
1. € 4.800,-- bruto ter zake van het mindere inkomen dat [eiseres] gedurende het nieuwe dienstverband zal ontvangen ten gevolge van de kortere arbeidstijd en het lagere uurloon.
2. € 2.140,-- netto ter zake van minder inkomen in de WW-periode tussen 1 april 2006 en 1 december 2006;
3. € 3.150,-- netto ter zake van minder VUT-uitkering vanaf 1 oktober 2008 tot 1 maart 2012.
Het verweer
Avenance betwist de vordering. Zij voert daartoe het volgende aan.
Om een ontslag als kennelijk onredelijk aan te kunnen merken, moet er sprake zijn van bijzondere omstandigheden. In het onderhavige geval werden de bijzondere omstandigheden met name gevormd door het feit dat [eiseres] ten gevolge van het ontslag niet meer in aanmerking leek te kunnen komen voor een VUT-uitkering. Daarvan is inmiddels echter geen sprake meer nu partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst hebben gesloten, ten gevolge waarvan [eiseres] vanaf 1 oktober 2008 aanspraak kan maken op een VUT-uitkering.
[eiseres] is er in de nieuwe arbeidsovereenkomst weliswaar in salaris iets op achteruit gegaan – in plaats van een uurloon van € 10,37 inclusief persoonlijke toeslag ontvangt zij thans € 9,26 zonder toeslag -, daar staat tegenover dat zij thans geen avond- en nachtdiensten meer draait, dat zij een reiskostenvergoeding ontvangt, dat haar contract doorloopt tot de VUT-gerechtigde leeftijd en dat de voorheen door [eiseres] bij Avenance opgebouwde dienstjaren worden gerespecteerd ten gunste van haar VUT-rechten.
Voorts wordt het aantal uren dat [eiseres] thans minder werkt dan voorheen gecompenseerd door een loongerelateerde WW-uitkering gedurende vijf jaar na de datum van het ontslag. Daarbij komt dat, zodra in de toekomst urenuitbreiding mogelijk is, [eiseres] daarvoor in aanmerking kan komen. Het kan Avenance niet worden verweten dat zij niet eerder voor [eiseres] een passende functie heeft gevonden. Avenance heeft in de periode waarin zij het contract aan Sodexho kwijt raakte, een groot aantal locaties in de gemeente Groningen verloren. Ten tijde van het ontslag van [eiseres] waren er alleen nog vacatures welke gelet op de reisafstand niet als passend konden worden beschouwd, te weten in de Randstad en het zuiden van het land.
De beoordeling van het geschil
Blijkens het bepaalde in artikel 7:681, lid 2, aanhef en onder b, BW zal beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander werk te vinden, de gevolgen van de beëindiging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging.
Vaststaat dat ten gevolge van het verlies van de locatie Aldel aan concurrent Sodexho, de arbeidsplaats van [eiseres] bij die locatie kwam te vervallen. Tegenover het gemotiveerde verweer van Avenance heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een reële mogelijkheid was om haar vanaf 1 april 2006 bij Avenance in dienst te houden. Daarbij is van belang dat [eiseres] niet heeft betwist dat Avenance een aantal locaties in Groningen is kwijtgeraakt aan de concurrentie en op diverse locaties haar contract in afgeslankte vorm heeft moeten voortzetten. Gelet op de genoegzaam gebleken onmogelijkheid om [eiseres] elders te werk stellen, had Avenance derhalve een evident, zwaarwegend belang om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen.
In aanmerking genomen het feit dat [eiseres] vanaf 1 december 2006 weer bij Avenance in dienst is getreden, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gesteld dat de gevolgen van het ontslag voor haar te ernstig zijn in vergelijking met het belang dat Avenance daarbij had. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In de eerste plaats is de periode waarin [eiseres] werkloos is geweest en dientengevolge een lager inkomen heeft genoten dan voorheen, van redelijk beperkte omvang is gebleven. Het inkomensverlies van [eiseres] in die periode is bovendien voor 70% gecompenseerd door de aan haar verstrekte WW-uitkering.
In de tweede plaats geniet [eiseres] vanaf 1 december 2006 weer inkomsten uit arbeid. De omstandigheid dat dit inkomen lager is dan in haar oude functie, wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de aanvullende WW-uitkering die zij gedurende vijf jaar ontvangt. Het mag dan zo zijn dat zij thans een lager uurinkomen ontvangt, daar staat tegenover dat zij niet in avond- en nachtdiensten hoeft te werken. Bovendien is niet onaannemelijk – [eiseres] heeft dit althans niet als zodanig betwist – dat zich op enig moment de mogelijkheid van urenuitbreiding voordoet, waardoor zij zich weer een hoger inkomen kan gaan verwerven.
Ten slotte – en dit is blijkens de stellingen van [eiseres] steeds de belangrijkste reden geweest om er bij Avenance op aan te dringen haar in dienst te houden – zijn door de nieuwe arbeidsovereenkomst de rechten van [eiseres] op een VUT-uitkering weer gewaarborgd.
Gezien het voorgaande kan, mede gelet op de omstandigheid dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt, dat Avenance haar een dienstverband had kunnen aanbieden met dezelfde arbeidsduur en hetzelfde uurloon als in haar oude functie, van een kennelijk onredelijk ontslag ingevolge artikel 7:681 lid 2 sub b, geen sprake zijn.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] een valide grondslag ontbeert, zodat deze zal worden afgewezen.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Avenance tot en met vandaag worden begroot op € 850,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.