ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ8975

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/994688-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Grosheide
  • mr. Van der Zalm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van koolfilteraarde als afvalstof onder de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Haarlem op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd bedrijfsafvalstoffen te hebben verhandeld zonder de vereiste registratie als handelaar. De verdachte verhandelde koolfilteraarde, een bijproduct van de verwerking van mais door de firma [firma A], aan agrariërs, die het materiaal met mest mengden om de ammoniakuitstoot te verminderen. De centrale vraag was of deze koolfilteraarde als meststof kon worden gekwalificeerd of als afvalstof onder de Wet milieubeheer. De rechter oordeelde dat de intentie van de producent bepalend is voor de kwalificatie. Aangezien niet was gebleken dat de producent de koolfilteraarde had bedoeld voor gebruik als meststof, werd deze aangemerkt als afvalstof. De verdachte was zich ervan bewust dat de koolfilteraarde als afvalstof werd aangemerkt en had geen recht om deze te verhandelen zonder registratie. De rechter concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de wetgeving, ondanks dat er een procedure liep bij Provinciale Staten om de status van de koolfilteraarde te herzien. De rechter legde een geldboete op van € 750,--, rekening houdend met de draagkracht van de verdachte en de milieu-impact van de stoffen die verhandeld werden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
ECONOMISCHE POLITIERECHTER
Parketnummer: 15/994688-06
Uitspraakdatum: 20 februari 2007
Tegenspraak
SCHRIFTELIJK STRAFVONNIS (379 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 februari 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij, op een of meer tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot en met 11 november 2005, te Westwoud en/of Amsterdam en/of Koog aan de Zaan, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, bedrijfs- of gevaarlijke afvalstoffen (koolaarde, filteraarde, koolfilteraarde) en/of filteraarde met actieve kool) heeft verhandeld en/of ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer van bedrijfs- of gevaarlijke afvalstoffen, zonder vermelding als handelaar en/of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en
bemiddelaars.
2. Voorvragen
De economische politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewijsverweer
De vertegenwoordiger van verdachte heeft bepleit dat de stoffen die hij heeft verhandeld geen afvalstoffen zijn, zoals gedefinieerd in de Wet milieubeheer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de stoffen worden verkocht aan agrariërs die de stoffen vervolgens aan de mest toevoegen omdat dat een nuttig effect heeft op de bodemkwaliteit. Dit is onder meer gebleken uit onderzoek door het agrarisch adviesbedrijf van de vertegenwoordiger van verdachte.
Voorts heeft hij aangevoerd dat er op dit moment een procedure gaande is bij Provinciale Staten van Noord Holland naar aanleiding van zijn verzoek om te bezien of de stoffen aangemerkt kunnen worden als niet-afvalstoffen. Provinciale Staten zal binnen afzienbare tijd hierover een standpunt innemen en kenbaar maken aan Gedeputeerde Staten.
De economische politierechter maakt uit de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende op.
De stof waar het in deze zaak om gaat is afkomstig van de firma [firma A], die zetmeel uit mais verwerkt tot glucosesyroop. Na raffinage met actieve kool resteert uiteindelijk een filterkoek, zijnde filteraarde met actieve kool (ook wel aangeduid als koolfilteraarde).
[firma A] laat deze koolfilteraarde door tussenkomst van verdachte afvoeren tegen betaling aan verdachte van 23 euro per ton. Verdachte laat de koolfilteraarde vervolgens, tegen betaling, afleveren bij door haar aangewezen agrariërs, die het materiaal met hun mest mengen met de bedoeling de ammoniak uitstoot te verminderen.
De ter terechtzitting gehoorde getuige-deskundige [getuige-deskundige], werkzaam bij Provinciale Staten van Noord Holland en belast met de vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer, heeft (onweersproken) verklaard dat deze koolfilteraarde dezelfde stof betreft als humestkatalysator, waarover de Raad van State op 31 mei 2002 uitspraak heeft gedaan. In die uitspraak heeft de Raad van State humestkatalysator aangemerkt als afvalstof, kort weergeven omdat niet is gebleken dat is beoogd de humestkatalysator te produceren voor gebruik als meststof. Deze omstandigheid vormde volgens de Raad van State voldoende grondslag voor het oordeel dat de producent van de humestkatalysator zich van de humestkatalysator heeft ontdaan in de zin van artikel 1, sub a, van de kaderrichtlijn en dat de humestkatalysator daardoor het karakter heeft van een afvalstof.
Naar het oordeel van de economische politierechter is ook in de zaak van verdachte niet gebleken dat de producent de koolfilteraarde beoogde te produceren voor gebruik als meststof. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het door verdachte verhandelde materiaal ook moet worden aangeduid als afvalstof. Het enkele feit dat verdachte afnemers heeft gevonden die de koolfilteraarde nuttig kunnen toepassen, maakt dit oordeel niet anders.
Uit het proces-verbaal, mutatienummer PL1100/05-081254 en Bijlage B behorende bij dit proces-verbaal blijkt weliswaar dat er op 3 juni 1996 een niet-van-toepassingverklaring was afgegeven door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland voor de als afvalstof bij bedrijven vrijgekomen filterkoek, omdat deze afvalstof destijds op de zogenaamde “groene lijst” bij de Provinciale Milieu Verordening was geplaatst en er voor de stof een nuttige toepassing was gevonden. Bij brief van 16 juli 2004 is door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland aan verdachte evenwel meegedeeld dat de beschikking niet meer van kracht is door verandering in de wetgeving, de wijzigingen in hoofdstuk 10 van de Wet Milieubeheer en recente jurisprudentie en dat verdachte uiterlijk op 1 augustus 2004 een aanvraag moest indienen om te worden vermeld op de nieuwe landelijke lijst van vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen. Verdachte heeft vervolgens een dergelijke aanvraag ingediend, maar deze aanvraag is op 12 augustus 2005 niet-ontvankelijk verklaard, onder meer omdat geen stukken waren overgelegd waaruit van de kredietwaardigheid van verdachte kon blijken.
Gelet op het voorgaande wist verdachte derhalve in ieder geval reeds sinds medio juli 2004 dat de bij voornoemd bedrijf vrijgekomen filterkoek als afvalstof werd aangemerkt en dat zij deze niet langer mocht verhandelen zonder vermelding als handelaar en/of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars. Ook het feit dat Provinciale Staten thans een verzoek van verdachte om te bezien of de koolfilteraarde aangemerkt kan worden als niet-afvalstof in behandeling hebben, maakt niet dat het materiaal zijn karakter als afvalstof verliest. Immers, zoals getuige-deskundige [getuige-deskundige] ter zitting heeft verklaard, heeft Provinciale Staten tot op heden nog niet het standpunt ingenomen dat de koolfilteraarde kan worden aangemerkt als niet-afvalstof en is het nog maar de vraag of Provinciale Staten tot dat oordeel zullen komen, nog daargelaten de vraag wat het rechtskarakter van een dergelijk oordeel zou zijn.
Alles overziend is de economische politierechter van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de koolfilteraarde een (bedrijfs)afvalstof betreft en het ten laste gelegde ook overigens bewezen kan worden verklaard.
3.2 Bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat zij, op tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot en met 11 november 2005, te Westwoud en Amsterdam en Koog aan de Zaan, opzettelijk, bedrijfsafvalstoffen (koolaarde, filteraarde, koolfilteraarde of filteraarde met actieve kool) heeft verhandeld en ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen, zonder vermelding als handelaar en bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid bewezenverklaring
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.55, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
5. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de economische politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Rekening is gehouden met de draagkracht van verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder overweegt de economische politierechter het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verhandelen van en bemiddelen bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen terwijl verdachte niet als handelaar en/of bemiddelaar vermeld stond op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.
Verdachte is met deze handelingen doorgegaan, ook nadat zij er door de provincie van op de hoogte was gesteld dat zij vermelding behoefde op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars, en haar aanvraag om plaatsing op die lijst niet-ontvankelijk was verklaard. Zij heeft dus willens en wetens in strijd met de regelgeving gehandeld.
De economische politierechter betrekt anderzijds in haar oordeel dat niet gebleken is dat de desbetreffende afvalstof belastend is voor het milieu.
Op grond van het vorenoverwogene is de politierechter van oordeel dat een boete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd. Deze boete is beduidend lager dan door de officier van justitie gevorderd, gelet op de geringe draagkracht van verdachte.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51 en 57
Wet milieubeheer: artikel 10.55
Wet op de economische delicten artikelen 1a, 2, 6.
8. Beslissing
De economische politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals vermeld onder 3.2 van dit vonnis.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit op.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 750,--.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Grosheide, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van der Zalm,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2007.