RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2007
[verzoekers]
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,
verweerder,
derde partij
Stichting Katholiek Onderwijs Volendam,
gevestigd te Volendam,
gemachtigde: J.I.M. Tol, administrateur.
Bij besluit van 23 augustus 2006 heeft verweerder aan de Stichting Katholiek Onderwijs Volendam (hierna: vergunninghouder) reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het uitbreiden van een school op het perceel kadastraal bekend gemeente Edam, sectie C, nummers 2288 en 3979, plaatselijk bekend Schoklandstraat 73 te Volendam.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 2 oktober 2006 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is aangevuld bij brief van 26 oktober 2006. Bij brief van 5 januari 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 februari 2007, alwaar namens verzoekers [verzoeker], voornoemd, is verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. K. Kooijman, werkzaam bij de gemeente Edam-Volendam. Namens vergunninghouder zijn verschenen J.I.M. Tol, voornoemd, D.M.T. Kok, penningmeester van vergunninghouder en J.M.A. Schilder, voorzitter van vergunninghouder. Voorts waren ter zitting aanwezig [de heer en mevrouw A].
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Naar aanleiding van de aanvraag om een bouwvergunning heeft verweerder aan vergunninghouder een bouwvergunning eerste fase verleend. Het bouwplan betreft het uitbreiden met 10 leslokalen bestaande uit twee bouwlagen van de bestaande school op het adres Schoklandstraat 73 te Volendam. Verweerder stelt zich in het primaire besluit op het standpunt dat het bouwplan binnen het geldende bestemmingsplan past, voldoet aan de redelijke eisen van welstand en er overigens geen gronden zijn om de bouwvergunning te weigeren. Bij besluit van 14 november 2006 heeft verweerder bovendien de bouwvergunning tweede fase verleend.
2.3 De bezwaren van verzoekers, betreffen de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan, het negatieve effect van het bouwplan op de verkeerssituatie ter plaatse, de eventuele gevolgen voor de luchtkwaliteit en de vraag of aan de geluidsnormen van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer wordt voldaan. Omdat vergunninghouder heeft aangegeven begin 2007 een aanvang te willen maken met de bouwwerkzaamheden hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de bouwvergunning wordt geschorst tot zes weken na het besluit op bezwaar.
2.4 Uit het bepaalde in artikel 44, aanhef van de Woningwet (Ww), volgt dat een bouwvergunning dient te worden geweigerd indien zich een of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoen. Andersom betekent het dat, wanneer het bouwplan in overeenstemming is met de in de weigeringsgronden neergelegde voorschriften, de bouwvergunning moet worden verleend. Andere gronden dan genoemd in artikel 44 Ww mogen niet tot weigering van een bouwvergunning leiden. Artikel 44 Ww geeft met andere woorden een limitatieve opsomming van de weigeringsgronden die bovendien een imperatief karakter hebben.
2.5 Uit vorenstaande volgt dat de voorzieningenrechter in onderhavig geding uitsluitend kan beoordelen of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van een weigeringsgrond.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.7 Ter plekke geldt het bestemmingsplan 'Volendam III', vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 1970. Op de locatie van het bouwplan is de bestemming 'Bijzondere doeleinden met bijbehorende terreinen' van toepassing. In artikel 12, onder A, sub 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften) is ten aanzien van deze bestemming bepaald dat de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de kaart aangegeven bebouwingsoppervlak. Ingevolge artikel 12, onder A, sub 2, planvoorschriften zal de bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan het op de kaart ingeschreven percentage van het bebouwingsoppervlak. Artikel 12, onder A, sub 3, planvoorschriften bepaalt dat de goothoogte van de gebouwen niet meer zal bedragen dan de op de kaart ingeschreven hoogtemaat. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat blijkens de inschrijving op de plankaart maximaal 50% van het bebouwingsoppervlak bebouwd mag worden.
2.8 Partijen twisten over de vraag of het bouwplan al dan niet de maximaal toelaatbare oppervlakte van 50 % van het bouwvlak overschrijdt.
2.9 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aanvankelijke bouwplan, waarvoor op 23 augustus 2006 bouwvergunning is verleend, een geringe overschrijding van ongeveer 10 m² van de maximale bebouwingsoppervlakte - en derhalve strijdigheid met het bestemmingsplan - met zich bracht. Deze strijdigheid is inmiddels weggenomen nu de bouwtekening zodanig is gewijzigd dat geen sprake meer is van een overschrijding en verweerder de revisietekening heeft aangemerkt als behorende bij en onderdeel uitmakende van de verleende bouwvergunning.
2.10 Verzoekers daarentegen zijn van mening dat de overschrijding van de maximale bebouwingsoppervlakte ruimschoots groter is. Verzoekers hebben in dit verband gewezen op de door hen overgelegde berekening. Als uitgangspunt voor deze berekening geldt dat de oppervlakte van het bouwvlak 4350 m² is, hetgeen 50 m² minder is dan verweerder hanteert. Bovendien vragen verzoekers zich af of de patio in de school wellicht ook als bebouwing dient te worden aangemerkt. Indien dat het geval is, dient immers tevens rekening te worden gehouden met de omvang van de patio, te weten 88 m ².
2.11 Ten aanzien van het laatstgenoemde punt is ter zitting door partijen toegelicht dat het een onoverdekte patio betreft waarin geen bouwwerk of andere bebouwing is gerealiseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is derhalve niet in te zien dat de patio in de bestaande school als bebouwd oppervlak moet worden aangemerkt.
2.12 Gelet op de ter zitting door verweerders gemachtigde gegeven toelichting op de wijze waarop de oppervlaktematen van het bouwvlak en het bouwplan zijn gemeten, acht de voorzieningenrechter genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het bouwvlak 4400 m² bedraagt. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerders vaststelling onjuist zou zijn. Uit vorenstaande volgt dat de maximale bebouwingsoppervlakte van het onderhavige bouwvlak 2200 m² bedraagt. Niet in geschil is tussen partijen dat de totale oppervlakte van de school, inclusief de uitbreiding, ongeveer 2210 m² bedraagt, hetgeen betekent dat sprake is van een overschrijding van ongeveer 10 m² die inmiddels met de revisietekening is opgeheven.
2.13 Ten aanzien van de toegestane bouwhoogte heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het door verweerder ingenomen standpunt dat de maximale bouwhoogte nimmer is ingeschreven in de plankaart en derhalve moet worden teruggevallen op de toepasselijke bepalingen van de bouwverordening. Verzoekers betwisten niet dat de bouwhoogte van het bouwplan, te weten ongeveer 7,5 meter, in overeenstemming is met de bouwverordening.
2.14 Gelet op bovenstaande is de voorzieningenrechter van strijdigheid met het bestemmingsplan niet gebleken. Nu verzoekers geen andere weigeringsgronden hebben aangevoerd, bestaat geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 12 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.