RECHTBANK HAARLEM
Vestiging Schiphol
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/501091-06
Uitspraakdatum: 1 maart 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2006, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van ongeveer 600.000 euro), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De raadsman heeft aangevoerd dat, nu verdachte slechts vermoedde dat het geld van misdrijf afkomstig is, ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit alleen de schuldvariant bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 18 augustus 2006 weliswaar verklaard dat hij niet wist waar het geld dat hij mee moest nemen vandaan kwam, maar hij heeft daaraan toegevoegd dat hij het ook niet wilde weten en dat hij er eigenlijk vanuit ging dat het geld van drugshandel afkomstig was. Met deze laatste opmerkingen heeft verdachte duidelijk aangegeven dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld dat hij en zijn mededaders meenamen een criminele herkomst had, waarmee is voldaan aan het criterium voor (voorwaardelijk) opzet.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat:
hij op 17 augustus 2006, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 600.000,- ,voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op: medeplegen van witwassen
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sancties en van overige beslissingen
De officier van justitie vordert dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een geldboete van 5.000 euro.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen gepoogd een groot bedrag aan crimineel geld het land uit te brengen. Hij heeft dit naar zijn zeggen gedaan om snel geld te verdienen, in de wetenschap dat hij verkeerd bezig was.
Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het is bovendien een essentieel onderdeel van de georganiseerde criminaliteit rondom onder meer de handel in verdovende middelen: zonder het witwassen van de opbrengsten zou deze handel niet kunnen bestaan. Verdachte is daaraan voorbij gegaan met slechts het eigen gewin voor ogen. De rechtbank rekent hem dat zwaar aan.
De officier van justitie heeft zijn eis gerelateerd aan de straffen die voor drugskoeriers gelden. De rechtbank gaat er, gelet op de omstandigheden waaronder het geld werden vervoerd en gelet op de bestemming van het geld, Venezuela, met de officier van justitie van uit dat het geld afkomstig is van drugshandel. De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf echter het volgende. Enerzijds ziet de rechtbank een maatschappelijke ontwikkeling waarbij meer aandacht is gekomen voor een ander aspect van drugshandel, namelijk het geld dat daarmee wordt verdiend en het witwassen daarvan. Het belang van deze kant van de drugshandel voor criminelen blijkt ook uit het gegeven dat de beloning voor geldkoeriers op hetzelfde niveau ligt als die welke aan de koeriers van de drugs wordt geboden. De rechtbank is zich bewust van de sterke samenhang met de drugshandel en daarmee van de ernst van het feit. Anderzijds constateert de rechtbank een verschil in de hoogte van de strafbedreiging die geldt voor enerzijds de handel in drugs en anderzijds het witwassen van geld dat afkomstig is uit criminele handelingen. Ten aanzien van de grensoverschrijdende handel in drugs geldt een strafmaximum van twaalf jaren gevangenisstraf. De wetgever heeft bij de strafmaat voor het witwassen gekozen voor een strafmaximum van vier jaren gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de hoofdstraf heeft rechtbank rekening gehouden met dit verschil in strafmaxima. Indien de samenleving vanwege de ernst en laakbaarheid van het witwassen het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf verlangt, dan ligt het op de weg van de wetgever op deze veranderende maatschappelijke opvatting te reageren.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. Zij zal daarnaast een voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen om de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat het volgende gesteld. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir bij de motivering van zijn strafeis aangevoerd dat hij ervan uit gaat dat het geld bedoeld was om een grote hoeveelheid drugs aan te kopen. Tegen deze achtergrond heeft de raadman verzocht om de CIE-informant die informatie heeft verstrekt inhoudende “dat het geld bestemd was voor het financieren van coke” (zie ambtshandeling 25) als getuige te horen. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij zich realiseert dat de rechtbank dit zal weigeren, wat betekent dat de CIE-informatie niet mag worden gebruikt als onderbouwing van de stelling dat het geld bedoeld zou zijn voor de aankoop van drugs. Naar aanleiding van het door de officier van justitie ter zitting overgelegde proces-verbaal van aangifte van [aangeefster], waarin zij verklaart dat medeverdachte [medeverdachte] tegen haar gezegd zou hebben dat hij drugs importeert vanuit Venezuela, heeft de raadsman gesteld dat hij, indien de rechtbank verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou veroordelen, [aangeefster] als getuige wil horen.
De rechtbank zal verdachte, die geen relevante justitiële documentatie heeft, geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen en komt dan ook niet toe aan een beslissing op de verzoeken.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht artikelen 9, 14a, 14b, 22c, 22d, 47 en 420bis.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van tweehonderdenveertig (240) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Kingma, voorzitter,
mrs. Vos-de Greeve en Burg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Blaas,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2007.
Mr. Vos-de Greeve is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.