ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ9921

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
331260/AL VERZ 06-3370
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in zaak van onrechtmatige concurrentie en ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 1 maart 2007 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, Dangerous Goods Management B.V. (DGM), had de werknemer, aangeduid als [verweerder], op staande voet ontslagen wegens onrechtmatige concurrentie. DGM stelde dat de werknemer in strijd met een verbod op nevenwerkzaamheden een concurrerend bedrijf had opgericht en bedrijfsgeheimen had misbruikt. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende belang bestond bij het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor, omdat de getuigen niet redelijkerwijs gehoord konden worden voordat er duidelijkheid was in de bodemprocedure. DGM had al een bodemprocedure tegen de werknemer aangespannen, en het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor zou de voortgang van deze procedure onnodig vertragen. De kantonrechter wees het verzoek af en veroordeelde DGM in de proceskosten van de verweerder, die op €1.200,00 werden begroot. De beslissing benadrukt het belang van proceseconomie en de noodzaak om de bodemprocedure spoedig voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 331260/AL VERZ 06-3370
datum uitspraak: 1 maart 2007 (bij vervroeging)
BESCHIKKING VAN DE KANTONRECHTER
inzake
Dangerous Goods Management B.V.
te Amsterdam
verzoekster
hierna te noemen DGM
gemachtigde mr. R.G. Meester
tegen
[verweerder]
te [woonplaats]
verweerder
hierna te noemen [verweerder]
gemachtigde mr. M.A.I.M. Zandhuis
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk-ken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- het op 5 december 2006 ter griffie van deze sector ingekomen verzoekschrift, met producties,
- het op 22 december 2006 ter griffie van deze sector ingekomen verweerschrift, eveneens met producties,
- de aantekeningen van de griffier van de op 22 februari 2007 gehouden mondelinge behandeling.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro-ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij-en het volgende vast:
a. [verweerder], 50 jaar oud, is op 1 januari 2005 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van DGM.
b. [verweerder] was werkzaam als Technisch Directeur tegen een salaris van €5.933,40 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld.
c. Aan [verweerder] zijn een leaseauto en een laptop ter beschikking gesteld.
d. DGM verzorgt het verpakken van gevaarlijke stoffen (in het bijzonder luchtvracht), trainingen op het gebied van gevaarlijke stoffen en consultancy werkzaamheden ten behoeve van haar klanten.
e. Voorafgaand aan zijn indiensttreding bij DGM was [verweerder] vanaf 2 januari 1974 werkzaam bij de rijksoverheid, onder meer voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat bij de Rijksverkeerspolitie. Ook heeft [verweerder] bij het Korps Controleurs Gevaarlijke Stoffen als controleur gewerkt.
f. Sinds 1990 is [verweerder] buiten zijn normale werktijd ook freelance werkzaam als consultant op het gebied van gevaarlijke stoffen.
g. Bij dagvaardingen van 13 oktober 2006 en 24 oktober 2006 heeft DGM tegen [verweerder] een bodemprocedure aanhangig gemaakt.
h. [verweerder] heeft in die bodemprocedure op 13 december 2006 zijn conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie ingediend.
i. Bij vonnis van 11 januari 2007 heeft de kantonrechter te Haarlem de door [verweerder] in conventie en door DGM in reconventie verzochte voorlopige voorzieningen afgewezen.
j. Bij tussenvonnis van 24 januari 2007 heeft de kantonrechter de zaak voor dagbepaling comparitie na antwoord naar de rol van 16 mei 2007 verwezen in afwachting van de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek en het eventuele getuigenverhoor.
Het verzoek
DGM verzoekt dat de kantonrechter zal bevelen dat omtrent de in het verzoekschrift vermelde feiten een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden, met bepaling van:
- het tijdstip waarop het voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden en
- het tijdstip waarop DGM uiterlijk een afschrift van het verzoekschrift en van deze beschikking aan [verweerder] moet doen toekomen.
DGM heeft het volgende - verkort weergegeven - aan haar verzoek ten grond-slag gelegd:
Op 1 januari 2005 is [verweerder] bij DGM in dienst getreden, formeel in de functie van technisch directeur.
In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is expliciet een verbod op nevenwerkzaamheden opgenomen.
Lopende de arbeidsovereenkomst heeft DGM moeten constateren dat [verweerder], in strijd met het verbod op nevenwerkzaamheden, een eigen - concurrerend - bedrijf had opgericht en had ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
DGM heeft [verweerder] een aantal malen de kans gegeven en hem verzocht de inschrijving ongedaan te maken. [verweerder] volhardde in zijn standpunt. DGM was daarom genoodzaakt [verweerder] op staande voet te ontslaan.
[verweerder] heeft in strijd met de procedureregels bestanden van DGM mee naar huis genomen.
Vanwege zijn functie had [verweerder] inzicht gekregen in geheimen, niet alleen bedrijfsgeheimen van DGM, maar ook staatsgeheimen en bedrijfsgeheimen van strategische bedrijven en industrieën.
[verweerder] bewaart veel van het materiaal dat hij onder zich heeft bij hem thuis. Deze wijze van omgaan met het materiaal is niet alleen heel onveilig, maar ook zeer merkwaardig.
[verweerder] is ook vanwege de terrorismegevoeligheid van de betreffende documenten gemaand alle geheime documenten aan DGM terug te geven. [verweerder] heeft aan de sommaties daartoe geen gevolg gegeven.
Vlak voor het ontslag op staande voet heeft [verweerder] aantoonbaar en zonder toestemming de tarieven van DGM verhoogd ten laste van DGM-klanten die op het punt stonden om de duurcontracten met DGM te verlengen. Naar aanleiding daarvan heeft een groot aantal van deze bedrijven de duurcontracten met DGM opgezegd.
[verweerder] heeft tijdens zijn dienstverband meerdere malen collega’s benaderd met de vraag of zij gezamenlijk met [verweerder] relaties van DGM wilden bijstaan.
[verweerder] is vanaf de eerste dag waarop hij bij DGM in dienst trad, doende een eigen onderneming te starten. Hij heeft zich daartoe op onrechtmatige wijze bedrijfsgeheimen toegeëigend, met het kennelijke doel daarmee onrechtmatig met DGM te concurreren.
In verband met het voorgaande is DGM voornemens een of meerdere procedures tegen [verweerder] te starten.
Naar alle waarschijnlijkheid zal in het kader van die procedures het volgende moeten worden bewezen dat:
? [verweerder] bedrijven en/of personen benadert met het doel deze bedrijven en/of personen te bewegen hun relatie met DGM te verbreken, en/of klant te worden bij [verweerder];
? [verweerder] daarbij gebruik maakt en/of gebruik kan maken van informatie die hij gedurende zijn dienstverband bij DGM heeft verworven;
? [verweerder] al geruime tijd bij zijn dienstverband heeft aangegeven voor zichzelf te willen beginnen op die terreinen waarop ook DGM actief is;
? klanten van DGM zijn overgelopen naar [verweerder];
? [verweerder] heeft getracht collega’s over te halen hem te volgen naar zijn eigen onderneming;
? [verweerder] gebruik maakt van marketinginformatie van DGM en wel op onrechtmatige wijze;
? [verweerder] lasterlijke praatjes heeft verspreid over DGM;
? [verweerder] heeft getracht zijn activiteiten bij DGM zoveel mogelijk in het verborgene te houden, zodat DGM niet precies kon weten wat hij uitspookte.
De volgende getuigen kunnen worden gehoord:
- [verweerder], verweerder, wonende te [woonplaats], [adres],
- de heer [XXX], bestuurder van DGM, wonende te [A];
- de heer [YYY], als onafhankelijk consultant werkzaam bij DGM, wonende te [H].
Het verweer
[verweerder] heeft verzocht het verzoek van DGM af te wijzen en daartoe het volgende aangevoerd:
[verweerder] ontkent al hetgeen door DGM bij verzoekschrift is gesteld. In het algemeen merkt [verweerder] op dat de gegeven ontslagen op staande voet niet rechtsgeldig zijn gegeven.
Ten aanzien van het onderhavige verzoek stelt [verweerder] zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Het verzoek van DGM lijkt niet te zijn geschied op grond van waarheidsvinding. Het houden van een voorlopig getuigenverhoor is in dit geval in strijd met de proceseconomie.
[verweerder] kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het DGM erom te doen is [verweerder] financieel te gronde te richten.
DGM heeft reeds op 13 oktober 2006 een bodemprocedure aanhangig gemaakt, echter bij de verkeerde rechtbank. [verweerder] is op 24 oktober 2006 opnieuw gedagvaard. Het onderhavige verzoek werd echter eerst op 5 december 2006 ingediend. Het is niet duidelijk waarom daar een dergelijk groot tijdsverloop tussen heeft moeten zitten. [verweerder] kan zich niet aan de indruk onttrekken dat DGM hem, net als met het met groot machtsvertoon leggen van beslag, met nóg een nieuwe procedure wenst te intimideren. [verweerder] stelt zich op het standpunt dat sprake is van misbruik van procesrecht.
Deze indruk wordt bovendien bevestigd doordat DGM weigerde in te stemmen met een nader te bepalen uitstel in de bodemprocedure. De reden van het verzoek om uitstel was gelegen in het feit dat de tussen partijen ook al een voorlopige voorziening een procedure bij een rechtbank loopt. Ook daarin staat het ontslag op staande voet van [verweerder] centraal en vordert DGM (in reconventie) afgifte van de in het geding zijnde CD-Rom's/DVD's, alsmede een verbod voor [verweerder] op het verrichten van bepaalde werkzaamheden voor bepaalde relaties. Bovendien heeft DGM de thans voorliggende procedure tot het treffen van een voorlopig getuigenverhoor gestart. Nu dit verzoek, als ook de voorlopige voorzieningen procedure, betrekking hebben c.q. invloed hebben op de bodemprocedure, had het voor de hand gelegen om deze bodemprocedure, uit hoofde van het beginsel van een goede procesorde en de proceseconomie, voor een nader te bepalen termijn uit te stellen. Nu DGM met een nader uitstel weigerde in te stemmen, zal naar alle waarschijnlijkheid een deel van vorengenoemde procedures elkaar overlappen, hetgeen weinig efficiënt is. Bovendien wordt [verweerder] daardoor gedwongen om (geheel onnodig) extra kosten te maken.
De beoordeling van het geschil
Bij de beoordeling van het verzoek wordt het volgende vooropgesteld:
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Rv. kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op een van de volgende gronden:
a. indien van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten;
b. indien het verzoek strijdig is met een goede procesorde;
c. indien het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar; of
d. indien niet wordt voldaan aan de in artikel 3:303 BW neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
De kantonrechter is van oordeel dat zich hier een geval voordoet als bedoeld onder d.
Krachtens vaste jurisprudentie bestaat er onvoldoende belang bij een voorlopig getuigenverhoor, indien de getuigen redelijkerwijs niet zouden kunnen worden gehoord voordat het tussenvonnis in het hoofdgeding duidelijkheid zou scheppen ten aanzien van de te bewijzen stellingen en de bewijslast daaromtrent.
DGM heeft reeds in oktober 2006 een bodemprocedure tegen [verweerder] gestart, waarin [verweerder] op 13 december 2006 heeft geantwoord en een tegenvordering heeft ingediend. Gezien de datum waarop het huidige verzoekschrift is ingediend, zou het voorlopig getuigenverhoor naar alle waarschijnlijkheid pas kunnen worden gehouden na de datum waarop het tussenvonnis in de bodemprocedure duidelijkheid had geschept ten aanzien van de te bewijzen stellingen en de bewijslast daaromtrent, indien het huidige verzoek de bodemprocedure niet had vertraagd.
De kantonrechter is van oordeel dat daarmee DGM in de huidige situatie onvoldoende belang had bij haar verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te houden.
Daaraan doet niet af dat de kantonrechter bij tussenvonnis van 24 januari 2007 de verdere behandeling van de bodemprocedure heeft aangehouden in afwachting van de behandeling van dit verzoek. Immers, die behandeling kan worden vervroegd, nu het onderhavige verzoek zal worden afgewezen. Daartoe bestaat des temeer aanleiding nu DGM, zoals zij ook zelf heeft gesteld, belang heeft bij een spoedige beslissing in verband met de grote belangen die volgens haar in het geding zijn. Gelet op de tijd die gemoeid zal zijn met het horen van de getuigen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor, zonder een bij een getuigenverhoor in de bodemprocedure aanwezig duidelijk omlijnd bewijsthema, is de verwachting gerechtvaardigd dat de belangen van partijen meer gediend worden door vervroegde voortzetting van de bodemprocedure dan door het horen van getuigen in een voorlopig getuigenverhoor.
Op grond van het vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen.
DGM zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
Wijst het verzoek af.
Veroordeelt DGM in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op €1.200,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.