ECLI:NL:RBHAA:2007:BA1077

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1237
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor tijdelijke opvang dak- en thuislozen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 2 maart 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, wonende te [woonplaats], hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling en bouwvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer is verleend voor het realiseren van tijdelijke opvang voor dak- en thuislozen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrijstelling is verleend op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), dat het mogelijk maakt om tijdelijk af te wijken van een bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende concrete en objectieve gegevens zijn om de tijdelijkheid van het project aan te nemen, en dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de gemeenteraad van Haarlemmermeer in 2005 heeft besloten tot de realisering van een nacht- en crisisopvang voor dak- en thuislozen. De vrijstelling is verleend voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid tot verlenging. Verzoekers hebben echter betoogd dat de tijdelijkheid van het project niet aannemelijk is en dat het hun woongenot en privacy aantast. De voorzieningenrechter heeft deze grieven niet kunnen onderbouwen met voldoende bewijs en heeft geconcludeerd dat de besluiten van verweerder niet in strijd zijn met de wet.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. G.J. Deen, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 1237
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2007
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. M.E. Jendsen, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2006 heeft verweerder voor een periode van drie jaar vrijstelling als bedoeld in artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend van het bestemmingsplan voor het realiseren van opvang voor dak- en thuislozen en bijbehorende voorzieningen.
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft verweerder een bouwvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van 20 wooneenheden en 1 kantoorunit op het perceel nabij Hoofdweg 602 (tussen nummer 602 en nummer 616), kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie AK, nummer 2319 gedeeltelijk, met een instandhoudingstermijn van maximaal 5 jaren.
Tegen deze besluiten hebben verzoekers bij brief van 16 februari 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 16 februari 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 februari 2007, alwaar verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd, en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd, en G. Hermans, J. Dam en A. Smal, allen werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Tevens was ter zitting aanwezig P. Weerd, coördinator van de afdeling preventie van de Brandweer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De gemeenteraad van Haarlemmermeer heeft in de vergadering van 1 december 2005 besloten in te stemmen met de realisering van een nacht- en crisisopvang voor dak- en thuislozen in de gemeente. Verweerder is daarbij gemandateerd tot het voorbereiden en uitvoeren van dit raadsbesluit. Het betreft een project met 20 wooneenheden en een kantoorunit, waarin 24-uurs opvang met begeleiding wordt aangeboden. De 20 wooneenheden worden in 5 volumes van 4 woningen gestapeld geplaatst. Bij de wooneenheden worden tevens parkeerplaatsen gerealiseerd. Uitgangspunt bij het project is dat het wordt gerealiseerd voor een periode van 3 jaren, bestaande uit 2 proefjaren en 1 evaluatiejaar. Op grond van een locatieonderzoek is in het rapport van 27 januari 2006 geadviseerd de locatie Hoofdweg tussen de nummers 602 en 616 te benutten als tijdelijke locatie voor de voorziening van deze maatschappelijke opvang.
2.3 Het onderhavige perceel valt onder het bestemmingsplan "Hoofddorp Oost II 1965", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 7 maart 1965. De grond waarop het bouwplan is gesitueerd heeft de bestemming "Openbare en bijzondere gebouwen". Niet in geschil tussen partijen is dat de opvang voor dak- en thuislozen niet past binnen de doelomschrijving en dat het bouwplan derhalve in strijd is met het bestemmingsplan. Om de realisering van de opvang mogelijk te maken is derhalve vrijstelling van het bestemmingsplan nodig.
2.4 In artikel 17, eerste lid, WRO is bepaald dat burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling kunnen verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de wet slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.5 Verweerder heeft gebruik gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid krachtens artikel 17, eerste lid, WRO. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat het in eerste instantie een tijdelijk project met kleinschalige opvang voor de duur van drie jaren betreft. Indien na deze periode wordt besloten de maatschappelijke opvang elders in de gemeente te realiseren, zal de bouw op deze locatie worden gesloopt. Indien uit de evaluatie naar voren komt dat op de huidige locatie een permanent gebouw komt, zal hiertoe een nieuw bouwplan worden ingediend.
2.6 Verzoekers kunnen zich niet verenigen met de realisering van de maatschappelijke opvang en zij verzetten zich tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning. De grieven van verzoekers betreffen het niet aannemelijk zijn van de tijdelijkheid van het project, de vermindering van het woongenot en privacy, alsmede de onzorgvuldige totstandkoming van het locatieonderzoek en strijdigheid met het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Omdat verweerder op korte termijn zal aanvangen met de aanleg van de fundering, hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de besluiten van verweerder worden geschorst.
2.7 De voorzieningenrechter overweegt dat uit de tekst van artikel 17 WRO en de toelichting daarop blijkt dat de in deze bepaling voorziene vrijstellingsmogelijkheid, met gebruikmaking waarvan kan worden afgeweken van een geldend bestemmingsplan, slechts open staat in gevallen waarin het gaat om een als tijdelijk beoogde afwijking van dat bestemmingsplan. De termijn waarvoor vrijstelling ex artikel 17 WRO kan worden verleend bedraagt maximaal vijf jaren.
2.8 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State biedt de omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor maximaal drie jaren is verleend op zichzelf onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie. Teneinde het tijdelijke karakter te mogen aannemen, dienen daartoe concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 WRO niet mogelijk.
2.9 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn in onderhavig geval voldoende concrete en objectieve gegevens aanwezig op grond waarvan de tijdelijkheid kan worden aangenomen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter met name van belang geacht dat een bewuste politiek bestuurlijke keuze ten grondslag ligt aan verweerders beslissing om geen vrijstelling ex artikel 19 WRO te verlenen, maar de vrijstelling te baseren op artikel 17 WRO. Uit deze keuze is immers af te leiden dat er in het betreffende gebied nog veel planologische ontwikkelingen gaande zijn en dat verweerder hierop niet vooruit heeft willen lopen door de verlening van een vrijstelling ex artikel 19 WRO, die dient te zijn voorzien van een ruimtelijke onderbouwing.
2.10 Hetgeen verweerder voorts heeft aangevoerd ter onderbouwing van de tijdelijkheid van het woonproject biedt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende waarborgen dat dit woonproject binnen de aangegeven termijn van drie jaar zal zijn verwijderd. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat blijkens verweerders toelichting ter zitting op voorhand niet vast staat wat de omvang zal zijn van de behoefte, waarin de opvang beoogt te voorzien, en dat evenmin duidelijk is of die behoefte permanent zal zijn. Ook is thans nog niet met zekerheid te zeggen hoe de doelgroep er precies uit zal zien en - daarmee samenhangend - welke gebouwelijke voorzieningen en mitsdien welke locatie adequaat zal zijn.
2.11 Daar komt bij dat verweerder de als woonheden in gebruik te nemen portocabins heeft gehuurd voor de duur van 3 jaren, met een mogelijke uitloop naar maximaal 5 jaren en dat de gemeenteraad in zijn raadsbesluit van 1 december 2005 geld heeft gereserveerd voor de verwijdering van de portocabins. Nu bovendien uit de stukken is gebleken dat aan de permanente locatie van de opvang van dak- en thuislozen meer en andere programmatische en functionele eisen worden gesteld dan aan de tijdelijke locatie, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de huidige opvang op deze locatie in geval van de realisatie van permanente opvang niet voldoet.
2.12 Gelet op bovenstaande was verweerder bevoegd om gebruik te maken van de vrijstellingsmogelijkheid krachtens artikel 17, eerste lid, WRO. In artikel 17 WRO is aan verweerder een discretionaire bevoegdheid gegeven om tijdelijk vrijstelling te verlenen van een bestemmingsplan, waarbij verweerder een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Verweerder dient aan de vrijstellingsverlening een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag te leggen. Zowel in het primaire besluit als ook in de toelichting ter zitting heeft verweerder een uitvoerige uiteenzetting gegeven van de aan het besluit ten grondslag liggende belangenafweging. Vooralsnog heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder aan de belangen van verzoekers niet het juiste gewicht heeft toegekend. De voorzieningenrechter gaat er wel vanuit dat verweerder in het kader van de heroverweging in bezwaar aandacht zal besteden aan de door verzoekers in dit verband naar voren gebrachte grieven.
2.13 Ter zitting is voorts gebleken dat partijen twisten over de vraag wat de afstand is tussen de perceelsgrens en de dichtsbijzijnde woonunits. Terwijl verweerder hierbij uitgaat van de kadastrale grens, zijn verzoekers van mening dat dit niet juist is en dat de juridische perceelsgrens op grond van overgangsrecht dichter bij de woonunits moet worden gesitueerd omdat verzoekers dit deel van grond reeds 26 jaar in gebruik hebben. Indien het er voor moet worden gehouden dat de betreffende grens inderdaad minder dan 8 meter is gelegen vanaf de woonunits, hetgeen verweerder in de bezwaarfase zal dienen te onderzoeken, zal de brandweer een aanvulling op het advies dienen te geven.
2.14 Voor zover verzoekers in de aanvullende gronden van bezwaar - die pas twee dagen vóór de zitting zijn ingediend - hebben betoogd dat het bouwplan in strijd is met bepalingen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening, overweegt de voorzieningenrechter dat hierin op voorhand geen aanleiding kan worden gevonden om de in geding zijnde besluiten te schorsen. Deze grieven lenen zich bovendien veeleer voor een behandeling door verweerder in bezwaar. In dit verband wijst de voorzieningenrechter er nog wel op dat ter zitting aan de hand van de revisietekeningen is vastgesteld dat de openingen van de hekwerken van de balkons minder dan 10 centimeter bedragen en derhalve geen strijdigheid met het Bouwbesluit opleveren.
2.15 Gelet op vorenstaande staat niet op voorhand vast dat de besluiten waarin vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend in bezwaar niet in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om deze besluiten hangende de bezwaarprocedure te schorsen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 2 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.