ECLI:NL:RBHAA:2007:BA1322

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-10264 en 07-1302
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor steiger voor waterrecreanten in Haarlem

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 28 februari 2007 uitspraak gedaan over de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het plaatsen van een steiger aan de oever van het Spaarne. De eisers, wonende te Haarlem, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat op 28 maart 2006 de vrijstelling en bouwvergunning verleende. De eisers vreesden overlast van waterrecreanten en een belemmering van hun uitzicht door de aanleg van de steiger.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de steiger in strijd is met het bestemmingsplan, maar oordeelde dat de inbreuk op de bestaande planologische situatie niet ingrijpend is. De rechter heeft geoordeeld dat de verweerder, gelet op het door hem gevoerde beleid, in redelijkheid de bestreden vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar het Structuurplan Haarlem 2020, waarin het bevorderen van de recreatieve functie van het water als toekomstvisie is opgenomen.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft ook aangegeven dat voor de realisering van een horecavoorziening op het perceel naast de eisers nog een aparte procedure gevolgd moet worden, met een bijbehorende belangenafweging. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede ruimtelijke onderbouwing bij het verlenen van vrijstellingen van bestemmingsplannen, maar erkent ook de belangen van recreatie en de ontwikkeling van de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 10264 en 07 - 1302
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2007
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. J.R. Zeelenberg, Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg te Utrecht,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
derde partij,
gemeente Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft verweerder vrijstelling volgens artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend aan de sector stadsbeheer van de gemeente Haarlem voor het plaatsen van een combisteiger aan de oever van het Spaarne ter hoogte van [adres].
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 1 mei 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 augustus 2006, verzonden op 6 september 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat de vrijstelling wordt verleend onder de voorwaarde dat bij de steiger een afvalbak wordt geplaatst en een sanitaire voorziening wordt gerealiseerd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 11 oktober 2006, aangevuld bij brief van 15 november 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 19 februari 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 februari 2007, alwaar eisers in persoon zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. Hartmans, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Namens de gemeente Haarlem in de hoedanigheid van vergunninghouder is P.A.M. Cameron verschenen, werkzaam bij de sector stadsbeheer van de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Het bouwplan voorziet in de realisatie van een steiger voor waterrecreanten; deels kanosteiger, deels passantensteiger. De steiger heeft een totale lengte van 60 meter en een breedte van 2.25 meter. De steiger is deels tegenover het perceel van eisers geprojecteerd en voor het overige - grootste - deel tegenover het naast eisers gelegen perceel dat in toekomstige ruimtelijke plannen van verweerder is bestemd voor horecadoeleinden.
2.3 Ter plaatse geldt het bestemmingplan "Noord-Schalkwijkerweg". De gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd hebben de bestemming "water". Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "water" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor watergangen en sloten, met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken. Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de planvoorschriften gelden - voor zover hier van belang - voor het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden de volgende bepalingen:
a....
b. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht welke noodzakelijk zijn voor:
1. de inrichting en het normale onderhoud van de tot "water" bestemde gronden, zoals beschoeiingen, duikers, steigers en oeververbindingen;
2. afscheidingen;
c. op de op de kaart van de aanduiding "steigers toegestaan" voorziene gronden mogen uitsluitend steigers worden gebouwd;
d. ...
2.4 Niet in geschil is - en ook de voorzieningenrechter gaat er van uit - dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat ter plaatse geen sprake is van de artikel 25, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften bedoelde aanduiding "steigers toegestaan".
2.5 In artikel 19, tweede lid, WRO is bepaald dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden, vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met bestrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover hier van belang, kan vrijstelling van het geldende bestemmingsplan worden verleend mits het betrokken project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.6 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen aan de ruimtelijke onderbouwing zwaardere eisen te worden gesteld naarmate de ingreep op de bestaande (planologische) situatie ernstiger is. Beoordeeld dient derhalve te worden in welke mate het realiseren van het bouwplan waarvoor met vrijstelling bouwvergunning is verleend, een afwijking vormt van hetgeen reeds op grond van het vigerende bestemmingsplan is toegestaan.
2.7 Gelet het feit dat de bestreden steiger een bouwwerk is dat behoort tot de gebruikelijke inrichting van tot "water" bestemde gronden, en dat de afwijking van het bestemmingsplan daarin is gelegen dat op de betreffende locatie daar echter niet in was voorzien, acht de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel de inbreuk op de bestaande planologische situatie niet ingrijpend.
2.8 Verweerder heeft bij de verlening van de vrijstelling verwezen naar het Structuurplan Haarlem 2020. In dit structuurplan is als toekomstvisie aangevoerd het bevorderen van de recreatieve functie van het water. Voorts past het bouwplan in de toekomstige ruimtelijke visie voor het gebied. In dit kader wordt verwezen haar het voorontwerp-bestemmingsplan "Schalkwijkerweg" waarin de betreffende gronden eveneens de bestemming "water" hebben en waarop ingevolge artikel 23, vierde lid, van deze planvoorschriften andere bouwwerken, waaronder bruggen, meerpalen, steigers, overbeschoeiingen, vlonders, duikers, zinkers en strekdammen mogen worden opgericht waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.
2.9 Gezien de geringe inbreuk die het bouwplan maakt op het bestemmingsplan heeft verweerder in dit geval kunnen volstaan met de onderhavige ruimtelijke onderbouwing.
2.10 Eisers betogen dat verweerder, na afweging van alle belangen, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen voor realisering van de steiger. Zij stellen dat zij door de aanleg van pleziervaartuigen aan de steiger zullen worden belemmerd in hun uitzicht. Bovendien vrezen eisers overlast van waterrecreanten die van de steiger gebruik zullen maken. Zij wijzen in dit verband ook nadrukkelijk op de nog te realiseren horecavoorziening nabij de steiger. Een dergelijke combinatie van de steiger en een horecavoorziening zal een grote aantrekkende werking hebben, aldus eisers. Eisers zien niet in waarom de bestreden steiger niet in noordelijke richting kan worden opgeschoven, zodat deze niet meer in de nabijheid van hun woning komt te liggen.
2.11 Verweerder heeft de onderhavige locatie van de steiger gebaseerd op diens spreidingsbeleid ten aanzien van de (te plaatsen) steigers in het Spaarne. Door het in noordelijke richting opschuiven van de steiger zou deze te dicht bij de steiger bij tennispark Overhout komen. Bovendien zou plaatsing van de steiger dan ook ten koste gaan van de rietoever, hetgeen bij verweerder op ecologische bezwaren stuit. Verweerder benadrukt dat de steiger niet uitsluitend ten behoeve van de mogelijk nog te realiseren horecavoorziening wordt gerealiseerd. De steiger heeft een zelfstandige betekenis in het doel van verweerder om de recreatieve functie van het water te bevorderen en daarmee het aantal ligplaatsen te vergroten. Verweerder wijst hierbij op de staande mastroute en de molenroute voor waterrecreanten. De mogelijk te realiseren horecavoorziening dient in dit kader ook gezien te worden als een versterking van de recreatieve functie.
Ten aanzien van mogelijk te verwachten overlast, heeft verweerder aangegeven uit te gaan van normaal gebruik van de steiger.
2.12 De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen verweerder heeft aangevoerd ter onderbouwing van plaatsing van de steiger op de betreffende locatie niet apert onjuist of onredelijk is gebleken. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder, gelet op het door hem gevoerde beleid in deze, bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid de bestreden vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen verlenen. Waarbij de voorzieningenrechter het van belang acht aan te geven dat voor realisering van een horecavoorziening op het perceel naast eisers nog een aparte procedure gevolgd zal moeten worden met een daarbij behorende belangenafweging.
2.13 De voorzieningenrechter kan het standpunt van eisers - dat ze een andere woonomgeving voor ogen hadden toen ze daar zes jaar geleden kwamen wonen - begrijpen, maar verwijst eisers met oog hierop op de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek tot planschadevergoeding als bedoeld in artikel 49 WRO.
2.14 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Gegeven de ongegrondverklaring van het beroep bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.15 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 28 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.