RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 866 en 07 - 868
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2007
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk,
verweerder,
derde partij,
Woon Op Maat,
gevestigd te Heemskerk.
Bij besluit van 16 januari 2007, verzonden op 19 januari 2007, heeft verweerder kapvergunning verleend aan Woonfederatie Heemskerk voor het kappen van circa 100 bomen staande in 2540 m² bosplantsoen gelegen in de oosthoek van het terrein van Meerstate bij de Mozartstraat 91 te Heemskerk, in verband met de nieuwbouw van een gezondheidscentrum aldaar.
Bij besluit van 18 januari 2007 heeft verweerder vrijstelling artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend aan Woon op Maat voor de bouw van een parkeerkelder, gezondheidscentrum, tien zorgeenheden en zeven appartementen op het perceel Mozartstraat naast gebouw Meerstate, te Heemskerk.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker bij brief van 25 januari 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 januari 2007 is tevens verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 januari 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H.C.M. Hemels, G. Lukken, J. Gaarenstroom en G. Dubbeld, allen werkzaam bij de gemeente Heemskerk. Namens Woon Op Maat zijn verschenen A.J.T. Laan, manager projectontwikkelaar en D. van Berkel, initiatiefnemer begeleid zelfstandig wonen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Het bouwplan voorziet in de realisatie van een L-vormig gebouw van 9.75 meter hoog, bestaande uit drie bouwlagen, met een parkeerkelder, gezondheidscentrum, tien zorgeenheden en zeven appartementen aan de zijde van de Mozartstraat van het terrein waarop verpleeghuis Meerstate is gelegen. Verzoeker is woonachtig aan de [adres] tegenover het te realiseren bouwplan. Vergunninghouder was al begonnen met de kap van bomen ten behoeve van de realisering van dit bouwplan. In afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter is verzoeker hiermee gestopt.
2.3 Ten aanzien van de verleende vrijstelling en bouwvergunning overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.4 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "1e wijziging Marquette". De gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd hebben de bestemming "Tuin" en "Medische doeleinden (ziekenhuis) (BD (M)".
Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuin en is bebouwing hierop niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken tot een hoogte van 4.00 meter.
Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Medische doeleinden (ziekenhuis) (BD(M)" aangewezen gronden - voor zover hier van belang - bestemd voor gebouwen ten dienste van de volksgezondheid en andere maatschappelijk voorzieningen met de daarbij behorende bijgebouwen.
2.5 Niet in geschil is - en ook de voorzieningenrechter gaat er van uit - dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat het gebouw deels wordt gebouwd op gronden met de bestemming "Tuin" en bovendien niet geheel als maatschappelijke voorziening zal worden gebruikt.
2.6 In artikel 19, tweede lid, WRO is bepaald dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden, vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover hier van belang, kan vrijstelling van het geldende bestemmingsplan worden verleend mits het betrokken project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.7 Verzoeker betoogt allereerst dat er in de vergunningsprocedure onvoldoende inspraak was voor de omwonenden. Hij geeft aan het gevoel te hebben dat Woon Op Maat al alles met verweerder had geregeld had en dat verweerder onvoldoende de belangen van de omwonenden heeft meegewogen.
2.8 De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker bij brief van 18 augustus 2006 een zienswijze heeft ingediend waarop verweerder in diens "Belangenafweging" van 10 januari 2007 heeft gereageerd. Naar de voorzieningenrechter is gebleken is verweerder uitgebreid ingegaan op de zienswijzen van verzoeker en andere omwonenden. Bovendien dient verweerder in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift van verzoeker ingevolge artikel 7:11 Awb, nog een volledige heroverweging te laten plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten voor het voorlopig oordeel dat verweerder hieraan geen gevolg zal geven.
2.9 Verzoekers bezwaar dat andere alternatieve locaties voor het bouwplan in de beoordeling betrokken hadden moeten worden treft geen doel. Verweerders beoordeling dient zich te beperken tot de bouwvergunning die is aangevraagd.
2.10 Verzoeker betwijfelt voorts het nut en de noodzaak van het bouwplan. Voorts betoogt hij dat het bouwplan niet past in de omgeving. De voorzieningenrechter begrijpt deze bezwaren van verzoeker aldus dat hij betoogt dat de ruimtelijke onderbouwing van verweerder het bestreden besluit niet kan dragen.
2.11 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen aan de ruimtelijke onderbouwing zwaardere eisen te worden gesteld naarmate de ingreep op de bestaande (planologische) situatie ernstiger is. Beoordeeld dient derhalve te worden in welke mate het realiseren van het bouwplan waarvoor met vrijstelling bouwvergunning is verleend, een afwijking vormt van hetgeen reeds op grond van het vigerende bestemmingsplan was toegestaan.
2.12 Gelet op de ligging van het bouwplan in de directe omgeving van het omvangrijke verpleeghuis Meerstate, alsmede gelet op de functie van de nieuwbouw, te weten voorzieningen voor begeleid zelfstandig wonen van verstandelijk gehandicapten, een wooninitiatief voor 55 plussers, een HOED (huisartsen onder één dak), en een apotheek acht de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel de inbreuk op de bestaande planologische situatie niet ingrijpend. Naar voorlopig oordeel behoeven aan de ruimtelijke onderbouwing geen zware eisen te worden gesteld.
2.13 Verweerder heeft bij de verlening van de vrijstelling overwogen dat de locatie aan de zijde van de Mozartstraat zich leent voor een meer stedelijk karakter. Verweerder ziet het bouwplan voorts als een wenselijke ruimtelijke verbinding tussen het achterliggende grootschalige verpleeghuis en het aangrenzende woongebied. Ook wat betreft bereikbaarheid is de locatie aan de zijde van de Mozartstraat wenselijker dan zoals verzoeker heeft bepleit helemaal aan de achterzijde van het terrein waarop het verpleeghuis is gelegen.
2.14 Gezien de geringe inbreuk die het bouwplan maakt op het bestemmingsplan heeft verweerder, naar voorlopig oordeel, in dit geval kunnen volstaan met de onderhavige ruimtelijke onderbouwing. De voorzieningenrechter neemt daarbij mede in aanmerking het rapport van 7 november 2005 van Koeman en Bijkerk B.V. ten aanzien van de toetsing van de Fora- en faunawet in verband met de realisering van het bouwplan. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor het aanvragen van ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet. Verzoeker heeft zijn standpunt, waarin hij deze conclusie bestrijdt, niet nader onderbouwd met een deskundigenadvies.
2.15 Gelet op het vorenstaande valt niet te verwachten dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden.
2.16 Ten aanzien van de verleende kapvergunning overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.17 Ingevolge artikel 4.5.3.1 van de Algemene plaatselijke verordening kan de kapvergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.18 Verzoeker betoogt dat met de kap van de bomen de beeldbepalende groene aangezicht van de betreffende locatie teniet zal worden gedaan. Hij stelt dat de bomen in tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt, landschappelijke waarde hebben en waarde voor het dorpsschoon. Enige deskundige onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker niet gegeven.
2.19 Verweerder heeft onder verwijzing naar eerdergenoemd rapport van Koeman en Bijkerk B.V. aangevoerd dat het betreffende gebied aangemerkt dient te worden als van lage natuurwaarde. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de betreffende bomen tussen de bebouwing waar ook verzoeker woonachtig is, staan en het parkeerterrein van het naastgelegen verpleeghuis. Het verlies aan groen en het verlies aan privacy wordt naar voorlopig oordeel deels ondervangen door de in de kapvergunning opgenomen herplantplicht.
2.20 Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken daartoe worden afgewezen.
2.21 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 31 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.