ECLI:NL:RBHAA:2007:BA1738

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125807/2006-2145
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.A. Coyajee-Kappers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de co-ouderschapsregeling en hoofdverblijfplaats van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de wijziging van de co-ouderschapsregeling en de hoofdverblijfplaats van hun kinderen. De vrouw had verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, met de onderbouwing dat zij hen beter kan opvangen en begeleiden. De man voerde aan dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die de beëindiging van de overeenkomst van 2005 rechtvaardigden, waarin zij een co-ouderschapsregeling hadden afgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen bij het maken van de afspraken rekening hebben gehouden met hun wisselende werktijden en de gevolgen daarvan voor de kinderen. De vrouw heeft echter niet voldoende gemotiveerd waarom zij niet gehouden zou zijn aan de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie sinds het ondertekenen van de overeenkomst is veranderd. De man heeft zijn zorg voor de kinderen altijd gedeeld en de afspraken uit 2005 zijn nog steeds van toepassing. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat er geen reden was om de bestaande regeling te wijzigen. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit voor de kinderen en de noodzaak om afspraken na te komen, ook in het licht van veranderende persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
Verzoek ex art.1:253a BW
zaak-/rekestnr.: 125807/2006-2145
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 20 maart 2007
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.J. van den Broeke,
--tegen--
[naam man],
wonende te [woonplaats]
hierna mede te noemen: de man
procureur mr. M.J.F.A. Mutsaers.
1 Verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 31 oktober 2006 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van 7 december 2006 van de procureur van de vrouw;
- de brief van 9 december 2006 van de procureur van de man.
en het verhandelde ter terechtzitting op 19 februari 2007 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun raadslieden.
1.2 De minderjarige heeft haar mening in raadkamer kenbaar gemaakt.
2 De verdere beoordeling
2.1 Partijen hebben getracht hun geschil door middel van mediation te beëindigen, maar zijn daarin niet geslaagd.
2.2 Partijen hebben in een op in 2005 door hen ondertekende overeenkomst de gevolgen van de beëindiging van hun samenlevingscontract vastgelegd. Zij zijn daarin ten aanzien van de kinderen onder meer een zogenaamde co-ouderschapregeling overeengekomen waarbij de kinderen de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijven. Daarnaast hebben zij afgesproken dat één kind bij de man zal worden ingeschreven en één kind bij de vrouw.
2.3 De vrouw wenst deze overeenkomst te beëindigen. Bij verzoekschrift van 2006 verzoekt zij – vooruitlopend op het moment dat partijen gescheiden zullen gaan leven - te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn. De vrouw is van mening dat de kinderen het beste bij haar kunnen wonen omdat zij hen beter kan opvangen en begeleiden. Daarnaast verzoekt zij een (weekend)omgangsregeling vast te stellen en een regeling voor de zomervakantie, welke regeling zoveel mogelijk dient te worden aangepast aan haar werktijden.
2.4 De man voert primair het verweer dat de vrouw gehouden is aan de overeenkomst van 2005 omdat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die beëindiging van deze overeenkomst rechtvaardigen. Hij voert daartoe aan dat de vrouw en hij altijd de zorg voor de kinderen hebben gedeeld en bij het beëindigen van het samenlevingscontract schriftelijk zijn overeengekomen deze zorg te blijven delen door middel van een zogenaamde co-ouderschapregeling. De man is van mening dat hij ook na zijn verhuizing per 2007 in staat is uitvoering te geven aan de gedeelde zorgregeling.
Subsidiair verzoekt de man een omgangsregeling vast te stellen van een weekend per twee weken waarbij de kinderen op zaterdag en zondag bij hem verblijven, alsmede in de week waarin de man op dinsdag vrij is van maandag na school tot dinsdag na het avondeten. Gedurende de zomervakantie wil de man dat de kinderen de helft van de vakantie bij hem zijn, waarvan twee weken aaneengesloten. Ter zitting heeft de man nog andersluidende voorstellen gedaan.
2.5 Uit de door partijen ondertekende overeenkomst blijkt dat zij bij de beëindiging van het samenlevingscontract in 2005 de bedoeling hebben gehad de zorg voor de kinderen gezamenlijk te delen door middel van een zogenaamde co-ouderschapregeling. Deze regeling is in de overeenkomst gedetailleerd uitgewerkt. Ook is afgesproken om zo dicht mogelijk bij elkaar in de buurt te blijven wonen. Partijen woonden ten tijde van de behandeling van het verzoek in 2007 nog steeds samen in de echtelijke woning en hebben de kinderen tot dan toe gezamenlijk verzorgd en opgevoed.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw in de echtelijke woning zal blijven wonen en dat de man sinds [] 2007 de beschikking heeft over zelfstandige woonruimte in [plaats], ca [aantal] kilometer bij de echtelijke woning vandaan. Het is zijn bedoeling om zodra daartoe mogelijkheden zijn weer terug te keren naar de omgeving van de echtelijke woning.
Beide partijen zijn werkzaam in de zorgsector en werken regelmatig in het weekend. [] Door de wisselende diensten van de ouders zijn de kinderen ’s morgens voor zij naar school gaan dikwijls op zichzelf aangewezen. De vrouw heeft wanneer haar dienst om 7.00 uur aanvangt het ontbijt voor de kinderen klaargemaakt en de man zorgt er voor dat de kinderen opstaan. De vrouw belt meestal nog even met de kinderen als zij op haar werk is. Als de vrouw rond het middaguur niet thuis is uit haar werk blijft [naam kind 1] over op school en eet [naam kind 2] meestal alleen thuis. Als de vrouw avonddienst had, was de man thuis.
De school van de kinderen is gelegen op loopafstand van de echtelijke woning.
[naam kind 2] gaat met ingang van het nieuwe schooljaar naar de middelbare school.
2.6 Er mag van worden uitgegaan dat partijen bij het maken van de afspraken over de gedeelde zorgregeling rekening gehouden hebben met hun beider (wisselende) werktijden en de gevolgen die dit voor de kinderen kan hebben, zoals de opvang van de kinderen door een derde wanneer de ouder bij wie zij verblijven reeds voor de aanvangstijd van de school is gaan werken of (nog) niet thuis is als zij uit school komen.
De vrouw heeft niet in haar verzoekschrift, dat zij ruim een half jaar na het ondertekenen van de overeenkomst heeft ingediend noch op de zitting van 2007 gemotiveerd gesteld op grond waarvan van haar geen nakoming van de overeenkomst van 2005 kan worden verlangd. Partijen werken beiden nog bij dezelfde werkgever en hun werktijden zijn niet gewijzigd. De vrouw heeft ter zitting weliswaar verklaard dat zij van plan haar werkzaamheden over enige tijd te wijzigen zodat zij geen avonddiensten meer zal hebben, doch hierover bestaat op dit moment onvoldoende zekerheid.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie zoals deze bij het ondertekenen van de overeenkomst was, inmiddels is achterhaald door de feitelijke situatie. De afspraak was dat beide partijen zouden inschrijven op woningen in het gebied [].
Door de schaarste in het woningaanbod in deze regio zijn beide partijen er niet in geslaagd kort na het ondertekenen van de overeenkomst van 2005 vervangende woonruimte te verkrijgen. Dat de man nu per 2007 noodgedwongen iets verder woont dan partijen voor ogen hadden bij het verbreken van de relatie kan hem niet worden tegengeworpen. Ook de vrouw had dit kunnen overkomen, wanneer de man in de echtelijke woning was blijven wonen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
3 Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Coyajee-Kappers en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 20 maart 2007, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes als griffier.